28. aug. Wij vertrokken heden morgens te 8 uren van het aangename
Sint Saulve naar Jenlain, onzeker welk een lot ons daar geschapen stond. Men
zeide ons evenwel dat wij er goede quartieren zouden vinden. De tijd moet dit
leren. Met genoegen herdagten wij alle aan de korte, dog aangename dagen
welke wij alhier bij de goede inwoners van St. Saulve hadden gesleten, wier
goede behandeling waarlijk alle roem verdient. Met aandoening nam ik afscheid
van de brave famillie Delralé, die ons
op het sterkst nodigden om (zo dikwijls wij last hadden) hun te komen opzoeken,
hetgeen wij beloofden.
Wij trokken door het dorp Marli1, het geen door
de Fransche zelve was verbrand, omdat het heel nabij Valanciennes lag en de vijand er zich dus in zou hebben
kunnen nestelen. Gehele huizen waren hier verwoest, van andere stonden alleen
de muren. Het geheel leeverde een akelig schouwspel van den verwoestenden
oorlog op. De arme inwoners vonden hier geene huisvesting als in hunne
kelders, het enige wat hun nog was overgebleven. Hier en daar was men bezig
de huizen weder op te bouwen.
28 dito. Haec facies Trojae dum caperetur erat2, overal en
in meest alle de muren zag men de sporen van kanon- en musquetkogels. Dit
toneel was niet geschikt ons tot vrolijkheid te stemmen. Ik was blijde toen wij
dit ongelukkig dorp achter onse rug hadden. Onze marsch was spoedig afgelegd en wij arriverden ongeveer te 10 ½ uur te
Jenlain, het welk ons op het eerste abord3niet zeer aangenaam voorkwam. Doch
het zalig herdenken aan het aangename St. Saulve, waar wij het zo wel gehad hadden, bragt veel toe, om ons in gene aangename luim te brengen. Een ijder
vreesde hier zulke goede quartieren niet te zullen vinden als te Sint Saulve!
Tekening van Château de Jenlain in 1848. Tegenwoordig is het een hotel onder de naam Château d’en Haut.
Tekening van Château de Jenlain in 1848. Tegenwoordig is het een hotel onder de naam Château d’en Haut.
Wij hielden halte voor of in de nabijheid van het casteel, toebehorende aan Monseigneur le Comte de L’Espaing4, die thans in Parijs en den post van maire in deese gemeente bekleede, dus een groot personage. Hier wierden ons twee aan twee inquartieringsbilletten door den adjunct-maire uitgedeeld, die zeer humbel5, met zijn hoedje in den hand den capitein naliep en ons, volgens zijn zeggende, beste logementen had gegegeven. Nauta en ik kregen een billet bij een zekeren Dupont, een rijken fermier of boer. Dit bolde6 ons recht en wij spoededen ons dadelijk naar ons quartier.
Een half uur daarna kwam onze Lieutenant terug en was zo
gelukkig geweest van billetten voor ons mee te brengen bij enen anderen boer
van denzelfden naam, en, zo als mij de vrouw des huises zeide, den broeder van desen, zijnde een
korenmulder. Wat zouden wij doen? Wij verlangden naar een rustig plekje waar
wij ons hoofd konden neerleggen. Na onse hospita vaarwel en onsen lieutenant
naar alle duivels gewenscht te hebben, zetteden wij cours naar ons nieuwe hospes,
monsieur Du Pont, die geheel aan het beneden inde van het dorp woonde.
Hier komende, vonden wij nog twee onzer cameraden, Rompel8 en
Stern9, daar gebilletteerd. Vreemd keken wij op elkander hier te ontmoeten,
dewijl wij gehoopt hadden, dit logement voor ons alleen te zullen occuperen.
Dit was dus eene teleurstelling aan weerskanten. Onze hospes en hospita en overige famille, bestaande in 3 dogters,
waarvan er twee niet onaardig uitzagen, en een knegt, voorkwamen ons niet met
de anders aan Franschen eigene beleefheid en gastvrijheid: het tegendeel had
hier plaats. De man sprak niets, doch deszelfs huisvrouw in zonderheid was bij
excellentie beestachtig brutaal en onbeleefd. Onze cameraden verhaalden ons
spoedig hoe het hier geschapen stond en gaven ons eene beschrijving van alle de
leden des huisgezins. Ons besluit was spoedig genomen: wij speelden wakker
op onse poot, gaven madam in vrij verstaanbare woorden te kennen, hoe wij
wenschten behandeld te worden, of dat wij ons zelven wel het nodige zouden
verschaffen met behulp van den kling, indien zij ons als gemenen militairen
wilden tracteren, waarvoor zij ons scheen aan te zien. Het gevolg van dese
anderzints ruwe handelwijse bewees dat wij te regt gehandelt hadden, want denzelfden avond was de luim werkelijk
veranderd en wij kregen het van tijd tot tijd beter.
1 Marly ten zuidwesten van Valenciennes.
2 Ovidius Tristia
I, 3, 26. met cum ipv dum: zo zag Troje
eruit nadat het veroverd was.
3 op het eerste abord: op het eerste oog, aanvankelijk.
4 Graaf Charles-François-Julien
d'Espiennes, Ridder in de Orde van St Jean de Jérusalem,
gemeenteraadslid en later burgemeester van Jenlain. Hij bleef ongehuwd; Léo
Jouniaux, Histoire de Jenlain (1987).
5 humble (Fr.): nederig, onderdanig.
6 bollen: (veroud.) aanstaan, bevallen.
7 trein: (mil., veroud.) legertros.
8 Nicolaas Rompel (Leeuwarden 1793-Leeuwarden 1852) welgesteld koopman.
9 Volgens Bavius een I. Stern, mogelijk Imilius Frederik Stern (*Groningen, 1797), zoon van het zeer vermogende Leeuwarder echtpaar Lodewijk Stern en Sara Frederica van Poppenhuizen. Imilius Stern woont na 1832 in Ibbenbüren (Duitsland). Volgens het Overzicht Namenlijst Beloningspenning Compagnie Vrijwillige Friesche Jagers 1815 heette hij J.J. Stern, afkomstig uit Leeuwarden.
8 Nicolaas Rompel (Leeuwarden 1793-Leeuwarden 1852) welgesteld koopman.
9 Volgens Bavius een I. Stern, mogelijk Imilius Frederik Stern (*Groningen, 1797), zoon van het zeer vermogende Leeuwarder echtpaar Lodewijk Stern en Sara Frederica van Poppenhuizen. Imilius Stern woont na 1832 in Ibbenbüren (Duitsland). Volgens het Overzicht Namenlijst Beloningspenning Compagnie Vrijwillige Friesche Jagers 1815 heette hij J.J. Stern, afkomstig uit Leeuwarden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten