Des Morgens met het
krieken van den dag te half 3 uren wekte ons reeds de tamboer, met het slaan
van de reveille, spoedig was ik aangekleed, dronk staande weg met mijn broeder
een kopje koffij hingen onze randsels om, namen het geweer op den schouder,
en spoeden ons, na afscheid van onze vriendelijke hospes Buwalda, kastelein in
het Hof van Holland1, genomen te hebben naar de
plaats van het appel, dat is te zeggen voor onze capitein zijn woning in de Sint
Jacobstraat, Hotel Rameaux2. Zeer
weinig menschen waaren thans nog op den been, de zoete slaap hield een ieder
nog in deszelfs zagte rozen ketenen geboeid gevangen. Na gehouden appel
marcheerden wij links uit de flank tot voor het stadshuis, alwaar de brave Generaal Guerin3 commandant van de provincie Vriesland, (wiens veelvuldige blijken van
vriendschap en toegenegenheid onze compagnie gedurende deszelfs verblijf in
Leeuwarden zo dikwijls had ondervonden) nog voor het laatst eene inspectie over
ons corps hield en na het formeren der kring van alle manschappen een
aandoenlijk en treffend afscheid nam en allen een hartelijk
vaarwel zeide. Thans wemelde het op de straten van menschen, waaronder wij
zeer veel bekenden en goede vrienden aantroffen, die thans ons vaarwel kwamen
wenschen. Inderdaad, deze ogenblikken waren plechtig. Van hier gingen wij - na
voor den Generaal gedefileerd te hebben - met sectiën afmarcheren door de Sint Jacobstraat recht toe naar de poort. Het Bataillon
Landmilitie No. 9 stond reeds gereed om ons tot ‘De Drie Roomers’4 te
geleijden, en het schoone corps musicanten van de Leeuwarder Schutterij deed
ons met hunne muziek uitgeleide buiten de Wirdumer poort en convoijeerden ons mede tot bovengemelden
plaats.
Logement de Drie Romers in later tijden (bron: Tresoar).
Verscheide officieren
van dit corps als mede onderscheide vrienden verzelden ons een groot eind wegs,
eindelijk de Pisane dijk genaderd zijnde, wierd
de meenigte der ons volgende minder, en namen verscheide hier afscheid.
Onze weg wierd onder
gestadig muziek en het afwisselend zingen van onderscheidene krijgsliedjes,
grotelijks veraangenaamd en gekort onder deeze behoort wel melding te worden
gemaakt, van het volgende, het geen een onzer heeren corporaals, met name Van
der Aa,5 korte tijd voor ons vertrek op verzoek van enige leden der compagnie
had gecomponeerd, en het geen ik hier omdat het wel
weerdig is aan de
vergetelheid onttrokken te worden zal invlegten.
Zie hier hetzelve.
Krijgslied voor de Jagers
Wijs: Ein freies Leben führen wir
Wel hem die blij naar ’t
slagveld gaat Ontaarden die uw pligten weet
waar eer en plicht hem
wenken En t zwaard niet gespt op zijde
Die zonder aarzelen of
beraad Die al wat heilig is vergeet,
zijn dierste panden
agterlaat En eer en deugd met voeten treedt
om ’t land zijn arm te
schenken (bis) Om U der rust te wijden
De liefde tot den
dierbren grond Weg met U bastaards zonder eer
waar we allen zijn
geboren ontwijk het erf der braven
waar eens ons
schommelend wiegje stond Bezoedel Neerlands grond niet meer
vereenigt ons in ’t
schoonst verbond Kniel weder voor een vreeemden Heer
wie durft die roepstem smoren (bis) als omgekogte Slaaven
Ja
broeders! onzer is ras d’eer O broeders! Juichen wij verheugd
voor
Vorst en Land te strijden, Dat wij als zij niet denken
En
wie ooit schandlijk rugwaards keer: Dat wij de kragten onzer Jeugd
Verachting
daal op hem ter neer, gedagtig aan der vadren deugd
En
naamloos zij zijn lijden (bis) Aan Land en Koning schenken.
Dan
neem, geen onzer schuwt den strijd Wij echte teelt van Friso’s bloed
Die
wij vrijwillig kozen Wij voelen ’t wraakvuur zieden
Die
’t vaderland zijn krachten wijd wij straffen Vrankrijks overmoed
Voor
Koning en geliefde strijd En eer sneeft heel deez’heldenstoet
Kan
nooit lafhartig blozen. Eer wij lafhartig vlieden.
Lafhartigheid,
(verfoeilijk woord!)
Is
bij ons niet te vinden
Bij
hem die deugd en eer vermoordt
De
roepstem van zijn plicht versmoordt
Vindt
zij alleen haar vrinden.
Dus welgemoed en vrolijk naderden wij ‘De Drie Roomers’, eenen herberg ongeveer twee
uuren van Leeuwarden gelegen. Het schone weder bragt veel toe om
ons den weg te veraangenamen, hoewel het ijslijk heet was. Hier wierd halt
gehouden, de geweren gekoppeld en en
een ogenblik rust genoten. Elk voorzag zich van het nodige om den marsch met
meer opgewektheid naar De Oude Schouw6 te doen,
alwaar de Heer Gouverneur van de Provincie7 benevens
den heren A. de Kempenaar8,
Descuris9 en meer
andere uitmakende de commissie tot aanmoediging van de Vrijwillige wapening
ons met een heerlijk dejeuné wagteden, waarop alle de ouders of naaste
bloedvrienden der heren Jagers geinviteerd waaren.
De Oude Schouw in later tijden (Bron: Tresoar).
Na ons dus een half uur alhier te hebben opgehouden, wierd
het appel geslagen en ieder rangeerde
zich weder in zijne geleederen. Vervolgens wierd de kring
geformeerd en de heer majoor W. Heemstra10 zich met
meer andere officieren binnen dezelve begeven hebbende, deed eerstgemelde
eenen korte en op de omstandigheden passende aanspraak aan het corps Jaagers,
die aller harten zo dit nodig was, nog meer tot heldenmoed moest aanvuren.
Dezelver wierd met een 3 maal herhaald geroep van ‘Leve de Koning’ besloten,
het geen door het gansche bataillon Landmilitie met het roepen van ‘Leve de
brave Friesche Jagers’ wierd gevolgd.
Nu opende zich weder de kring en na ons in bataille gerangeerd te hebben, defileerde het
gezegde bataillon, met pelotons, ons voorbij en hield vervolgens, de regter vleugel van onze compagnie
voorbij gemarcheerd zijnde, aldaar halt en stelde zich weder in orde van
bataille.
Nu was het onze beurt, hair dezelfde eer reciproque te bewijsen.
Wij marcheerden thans in secties af om te defileren en passeerden vervolgens
het bataillon onder het geroep van ‘Leve het brave bataillon Landmilitie’ en
namen dus voortmarcherende afscheid van de heren officieren, welkers chef door
onzen capitein uit naam van de compagnie zeer plechtig wierd bedankt voor de
ons aangedane eer. Het bataillon nam vervolgens weder den terugmarsch naar
Leeuwarden aan.
Te Eernzum11 een dorp
niet ver van De Oude Schouw gekomen zijnde, wierd weder halt gehouden. De schout
van gezegde dorp had alles in gereedheid gebragt om ons corps behoorlijk te
regaleren; dog wierd door den capitein voor deszelfs vriendelijkheid bedankt
dewijl wij onzen tijd nodig hadden en op De Schouw gewagt werden. Wij
marcheerden vervolgens weder af en kwamen ongeveer te half 10 uren onder eene
gestadige muziek aan gemelde plaats.
Hier wierden wij met de meest mogelijken eer door den
bovengemelden heren, aan welkers hoofd zich de gouverneur bevond, ontvangen en
vonden eene tafel die van alles rijkelijk voorzien was, wat de appetijt kon opwekken, aangerigt.
Een smakelijk glas wijn deed de vrolijkheid onder de
gezamentlijke gasten algemeen heerschen. Verscheidene toasten wierden door een
der heren op de gezondheid van den Koning, Koningin, den dapperen Kroonprins
van Orange, deszelfs doorluchtigen broeder en verder vorstelijk huis en het
vaderland ingsteld. Vervolgens die op de gezondheid van onzen capitein,
luitenant en Jagers van de compagnie en meer andere, te veel om te noemen. De
Heer Descuries12 deed als spreker van de
commissie eene zeer fraaije en wel gepaste aanspraak aan den Heeren Leeden der
compagnie; welke door een derzelve, wierd beantwoord, spoedig was de tijd
vervlogen, die aan gulle scherts en vrolijkheid wierd gewijd en de twee uuren
welke wij hier hadden doorgebragt waren als ogenblikken voorbij gevlogen.
De tijd riep ons, om weder onzen marsch te vervolgen.
Na den heer Gouverneur en verdere heeren voor hunlieden
vriendelijk onthaal bedankt, en hun vaarwel gezegd te hebben, vervolgde de
compagnie wederom hunne weg naar Z Heerenveen. Het corps musicanten verliet ons
hier en nam den terugreijs naar Leeuwarden aan.
Dewijl ik hier mijne ouders, broeder en zuster13 alle
ogenblikken was verwagtende, en reeds van verre het schip, waarin zij zich
bevonden, zag aankomen verzogten mijn broeder en ik den capitein om verlof van
hier te mogen blijven, en de compagnie des avonds op Het Veen14 te
rejoingueren, het geen ons wierd vergund.
Het duurde niet lang of ik had het geluk mijne geliefde
ouders, mijn zwager De Carpentier, benevens mijnheer en mevrouw Marchant15 van
Utrecht, welke bij ons gelogeerd waaren, te ontmoeten. Mijn zuster had te zeer tegen de reis opgezien, dewijl zij zich sedert enige tijd niet wel bevond,
en nam door eene brief een waarlijk treffend afscheid van ons. Zeer aangenaam
was het ons nog een paar uurtjes in het gezelschap van mijne geliefde ouders te
mogen doorbrengen. Hoezeer dit afscheid op nieuws aan weerskanten de
aandoeningen wederom verlevendigde, en ik waarlijk mij zelven moest verbreken
om die goede ouders niet alte zeer te vertederen. Eindelijk het uur van
scheiden gekomen zijnde nam ik alle nutteloze aandoeningen voor te komen. Een
zeer spoedig afscheid van mijne lieve moeder, mijn beste vader vergezelde ons
tot buiten de deur. Nog eens lag ik aan
zijn hart, knelden den mij dierbaren hand in de mijne en nam afscheid. ‘God’,
dagt ik, ‘mogelijk voor altoos’, want wat konde er niet in dien tijd gebeuren.
Thans was ik waarlijk blijde weder in de ruime lugt te zijn en dat nu eindelijk
het afscheid nemen een einde had genomen, vooral van zulke tedere
betrekkingen. Ik kon in waarheid zeggen dat ik reeds verlangde buiten
Vrieslands territoir te zijn. Wij
wandelden al zo zoetjes voort tot Akkrum alwaar wij een moment in de herberg
stil hielden, en hier vonden wij de heren Witteveen16 en Stern, wiens
broeders ook onder de compagnie dienden en die ook plan hadden naar het
Heerenveen te wandelen, om zo door nog vaarwel te zeggen, na hier een kopje
Thee gedronken te hebben gingen wij gezamentlijk den weg naar gemelde plaats
aannemen. Onder weg ontmoeteden wij Antoon Rinia17, mijn
neef, welke zijn broeder derwaards gebrogt had, en thans weder terug reed.
Digter bij het Heerenveen genaderd zijnde, ontmoeteden wij Tante Hylckama18 en Nigt
Visser19 met de
wagen. Na ook van deesen een hartelijk afscheid genomen te hebben, kwamen wij
zo te half 8 uur op het Heerenveen en hoorden van onze cameraden dat de compagnie plechtig door de Landstorm met muziek was ingehaald. Ik begaf mij voords naar het huis van de heer Scheltinga20 alwaar de
capitein gelogeerd was ten einde naar mijn randzel te vernemen, dewijl dezelve met de bagage wagen vooruitgereden was.
Eindelijk dezelve gevonden hebbende, ging ik mijn compliment bij bovengemelde Meneer en Mevrouw afleggen alwaar ik ook Mevr. Viersen21 van [Oude]Schoot vond, die zo vriendelijk was mijn broeder en mij dien nagt te logeeren te vragen. Na hier een kopje thee gedronken en de muziek die alhier voor het huis van den heer Scheltinga gemaakt wierd, enige tijd aangehoord te hebben, reden wij met de wagen naar [Oude]Schoot, en lieten al ons gereij in de herberg. Hier waren wij zeer goed gelogeerd. Mijnheer kwam ’s avonds zeer laat thuis, zo dat wij dezelve niet voor ’s anderdaags morgen ontmoeteden. Na dezen nagt gerust geslapen te hebben, namen wij weder afscheid van onze vriendelijke gastheer en gastvrouw, die ons allerbeleefdst ontvangen hadden en wierden met de wagen naar het Heerenveen gebragt.
1 J.J. Buwalda was in 1816
koffieschenker en biljardhouder in het 'Hof van Holland' in de St. Jacobstraat,
letter G nr. 78, (het tegenwoordige huisnr. 9). Dit huis werd in 1819 verkocht en later samengevoegd met nr. 11, het bekende hotel 'De Feniks'. De Buwalda’s hadden
in Hilversum een logement, eveneens genaamd ‘Hof van Holland’.
2 Waarschijnlijk wordt hier bedoeld het huis van Theodorus Rameau , het hoekpand van de Sint Jacobsstraat oz met het Gouverneursplein (H 65). Hij dreef daar tot zijn dood in oktober 1815 een kostschool. Vriendelijke mededeling van Henk Olij.
2 Waarschijnlijk wordt hier bedoeld het huis van Theodorus Rameau , het hoekpand van de Sint Jacobsstraat oz met het Gouverneursplein (H 65). Hij dreef daar tot zijn dood in oktober 1815 een kostschool. Vriendelijke mededeling van Henk Olij.
3 Willem Guerin, overleden
Leeuwarden 11 aug. 1816, gehuwd met Wilhelmina Sophia baronesse van Eberstein.
4 Een romer is een
drinkglaasje voor kleine sterke alcoholische versnaperingen. De Trije Romers (de Drie Romers) was de herberg die zijn naam gaf aan een gelijknamig buurtschap, een paar honderd meter buiten het dorp Reduzum. Het was in de achttiende en negentiende eeuw een zeer bekende plek in Friesland, gelegen aan de grote postweg van Leeuwarden naar Zwolle en het diende als ‘verversingsplaats’ (wisselplek) voor de paarden van de postkoets. In 1962 is de herberg De Greate Trije Romers afgebroken in verband met het toenemend autoverkeer en de noodzakelijke wegverbreding; http://www.reduzum.com/Reduzum/Historie5/Argyfgroep1/Nijs3/Romers-en-Romers.html
5 Christianus Petrus Eliza Robidé van der Aa (Amsterdam 1791 – Oosterbeek 1851) was jurist en schrijver. In 1813 vestigde hij zich in Sneek, in 1814 werd hij secretaris en schout in Lemmer. Hij vormde samen met E.J. Potgieter de eerste redactie van het literaire tijdschrift De Gids.
6 Oude Schouw is
een buurtschap tussen Akkrum en Irnsum, gelegen op de
driesprong van de Nieuwe Wetering (kanaal richting Sneekermeer) en
het riviertje de Boorne, dat van oudsher water van de hoge gronden in
de buurt van Bakkeveen via Irnsum naar
de Middelzee afvoerde. Dit is eeuwenlang een belangrijk punt geweest.
Rond 1950 werd de driesprong een kruising toen het gedeelte van
het Prinses Margrietkanaal richting Grouw gereed kwam.
‘De Oude Schouw’ is een
hotel-restaurant in dit buurtschap en is al sinds de 17e eeuw in gebruik. Lang
was Oude Schouw een belangrijke ontmoetings- en pleisterplaats aan
de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Heerenveen. Reizigers van en
naarLeeuwarden werden eerst op dit punt per boot overgezet, later was er
een lage brug. Met de aanleg van een hoge verkeersbrug in 1951 en de aanleg
van Rijksweg 32 in 1963 werd Oude Schouw voortaan door het verkeer
gepasseerd en nam het belang van de buurtschap en het hotel aanzienlijk af.
7 Idsert Aebinga van Humalda (Leeuwarden 1754- Leeuwarden 1834). Jurist,
raadsheer Hof van Friesland (1780-1792). Als grietman van Hennaarderadeel (vanaf
1792) week hij vanwege orangistische gevoelens in 1795 naar Duitsland uit, om
pas in 1806 terug te keren. Aebinga was vanaf 1814 Fryslâns eerste gouverneur
in het Koninkrijk der Nederlanden. Hij bevorderde de Friese taal en cultuur.
Moest op instigatie van het centrale gezag plaatsmaken voor een nieuwe
gouverneur (1826).
8 Jhr.Mr. A.A. van Andringa de Kempenaer
(Leeuwarden 1777- Den Haag 1825). Friese edelman, die met steun van zijn vader
in 1802 drost werd (later baljuw geheten) in het zuidelijke deel van Friesland
en die ook in de Franse tijd op provinciaal niveau bestuurlijk actief bleef.
Kreeg in 1814 zitting in de Notabelenvergadering en was daarna korte tijd lid
van Gedeputeerde Staten van Friesland (2 okt. 1814 tot 1 okt. 1815). Vanaf 1815
tien jaar Tweede Kamerlid.
9 Bedoeld wordt naar alle waarschijnlijkheid Carel
Æmilius Els baron Collot d'Escury (Rotterdam 1779 – Leeuwarden 1828) , politicus,
maire/schout van Minnertsga (1811-1816), lid van de
algemene raad, departement van Friesland (1812-1813), president van de
kantonnale vergadering, kanton Leeuwarden (1813) en lid van de Vergadering van
Notabelen (1814). Grietman van Barradeel (1816-1828). Hij werd
verkozen tot lid van de Provinciale Staten (1814-1817, 1819-1828)
en Gedeputeerde Staten (1814-1816) van Friesland, vervolgens lid van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal (1817-1819). Groot kunstminnaar, die
een fraaie boeken-, prenten- en schilderijenverzameling bezat en die zich
wijdde aan de Latijnse dichtkunst.
10 Willem Hendrik van Heemstra, geb. Oenkerk 18 okt.
1779, overl. Leeuwarden 30 dec. 1826. Orangistische Friese landedelman,
militair en bestuurder, die vier jaar lid was van de Tweede Kamer. Was in 1799 vrijwilliger in het Engelse leger bij de inval in Noord-Holland en in 1814 als
officier betrokken bij de strijd rond Coevorden en Delfzijl. Vervulde vanaf 1809 bestuursfuncties in Friesland, onder meer als Statenlid en als maire van
Oudwoude en grietman van Kollumerland. Lid Tweede Kamer (1822-1826), regeringsgezind. Kreeg in 1814 de titel jonkheer, in 1826 die van baron. Van
1815 tot 1818 luitenant-kolonel. Lid van het vrijwilligerskorps tegen de Fransen in 1813 (door hem opgericht).
11 bedoeld wordt Irnsum.
12 Collot d’Escury, zie boven.
13 Johannes
Petrus van Hylckama, (Sloten 1749-Sondel 1816), zoon van Tinco Andringa van Hylckama en Aletheya
Aurelia Meyers, wonende in Sloten,
Leeuwarden en Sondel. Hij trouwde Dokkum 1776 met Titia Rinia van Nauta,
(Deventer 1755-Sondel 1816), dochter van Bavius van
Nauta en Tjitske Rinia.
Hun
enige dochter was Aletheya Aurelia van Hylckama, (1777 Leeuwarden – Sondel 1824), wonende aldaar. Zij
trouwde op 12 oktober 1800 in De Zijpe met Jan Hendrik
de Carpentier, (Alkmaar 1773- Sondel 1838), zoon van Hendrik
de Carpentier en Elisabeth Baert, belastingcontroleur,
wonende in Sondel. Bavius’ jongere
broer was Cornelis Franciscus Frisius Nauta van Hylckama, (Sondel
1791- Sondel 1865), luitenant, majoor, wonende in Makkinga en Sondel.
14 bedoeld wordt Heerenveen.
15 Jan Diederik
Marchant (Enkhuizen 1776-Haarlem 1830) en Martina Weveringh (Alkmaar 1767 - Amsterdam 1840), ouders van
Adriaan Hendrik Marchant, die in 1834 met Bavius’ nicht Elisabeth Catharina de
Carpentier zou trouwen. Martina Weveringh was tevens een oudere halfzuster van
Bavius’ zwager Jan Hendrik de Carpentier.
16 Folkert Johannes
Witteveen, zoon van mr. Jouwert
Witteveen, secretaris van de Municipaliteit van Oostdongeradeel, vrederechter
te Dokkum. Hij werd in 1813 ingedeeld bij het 3e regt. gardes d'honneur, commandant 3e detachement.
17 Anthony J. (Antoon)
van Nauta, geboren 1791 in Leeuwarden. Zijn oudere broer Gerardus
Assuerus Avenhorn van Nauta, geboren 1790 in Leeuwarden was
korporaal in dit regiment.
18 Hansje Piers van Huitema (ovl. 1822 Sloten), weduwe van Epeus van Hylckama (1739-1798), enige broer van Bavius’
vader Tinco.
19 Alitheia Aurelia van
Hylckama, docher van Epo van Hylckama en Hansje van Huitema (1764-1834), gehuwd
met Ruurd Jacobs Visser (1762-1820).
20 Menno Coehoorn van Scheltinga (Heerenveen
1778-Heerenveen 1820). Hij was in 1815 vrederechter van het
kanton Heerenveen (1812-1816) en lid Provinciale Staten van Friesland
(1814-1820, voor de landelijke stand, grietenij Schoterland). In 1816 werd hij
grietman van Schoterland, welke functie hij tot zijn dood uitoefende. Hij
trouwde in 1801 in Langweer met Catharina Johanna van Eysinga, (1778-1850).
21 Martha Kinnema van
Scheltinga (Harlingen 1774-Schoterland 1847), zuster van de bovengenoemde
Menno Coehoorn van Scheltinga. Zij trouwde in 1800 in Huizum met Pompeus
Onno van Vierssen (1765-1852), in 1812 algemene raad van het departement
Friesland; in 1813 maire en in 1816 schout van De Knijpen en grietman van
Weststellingwerf tot 1820, daarna grietman van Schoterland (1820-1833).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten