27 Juli. des morgens te 5 uuren vertrokken wij weder van hier
naar Breda en troffen vrij goed weder. De weg is hier niet zo aangenaam en meer
langwijlig, dewijl men eenige uuren lang geen buitenplaatsen of dorpen passeert,
slechts eene enkele uitgezondert, die vrij groot was.
Te Oosterhout (een
fraaij dorp) komende, hielden wij een
groot uur halte en rookten op ons gemak een pijp Tabak en dronken een smaaklijk
kop koffij. Zo als wij weder afmarcheeren zouden, begon het vrij hard te
regenen en de lugt was zodanig betrokken dat het wel een regentje voor den ganschen
dag scheen te zullen worden. De capitein gaf dus order om de capotten1 aan te
trekken, het geen heel veel moeijte inhield, dewijl alle de randsels weder van
de bagagewagens moesten gepakt worden en er naderhand weder op. En dus gewapend
tegen den regen marcheerden wij af naar Breda, alwaar wij door nat binnenkomen en
dus beoogd wierden van eene inspectie, welke de aldaar commanderende Generaal
met name Meijer2, een zeer knap officier,
voorhad over ons corps te houden. Doch nu liep zulks af zonder dat er enige
notitie van ons genomen wierd. En ik was
er niet rouwig om.
Nauta,welke ik thans tot mijn slaapcameraad gedurende den
ganschen marsch had gekozen, om dat wij altoos goed harmonieerden, wierden
thans wederom zeer goed gehuisvest, bij eene mevrouw Ramring, in de Karnemelk
straat, zij was de weduwe van eene mijnheer Ramring3, in
leven President van de Rechtbank van eersten aanleg aldaar. Wij hadden het
geluk niet haarzelve te ontmoeten, dewijl zij bij eene van hare vriendinnen was
gaan logeren, maar een fatsoenlijke Jonge Juffer was daar aan huis en nam de
huishouding waar. Twee allerliefste meisjes, en een jongetje, maakten de
familie van deze mevrouw uit. Wij wierden hier inkomende, met onze morssige
kapotten aan, in den beginne niet zeer vriendelijk ontvangen en voor gemene soldaten aangezien, want de meid bragt ons dadelijk naar eenen bovenkamertje,
alwaar zij scheen te logeren. Ons
eerste werk was, om ons van onze natten klederen te ontdoen en daarna ons over
den grond, zo lang als wij gewassen waren, uit te strekken, en een klein
uiltje te knappen, het geen mij merkelijk verfrischte. Vervolgens wierden wij
geroepen om beiden te dineren. De Juffrouw maakte ons vele excuses, dat zij
ons niet vriendelijker hadde ontvangen en kwam er rond vooruit dat zij ons
volstrekt niet voor fatsoenlijke menschen had aangezien, doch het billet van
inquartiering naderhand beschouwd hebbende, ontdekt had, dat het een
officiersbillet was, zo als wij in de
meeste Hollandsche steden die wij reeds gepasseerd waren, altoos hadden
ontvangen.
Nu was alles in orde, en wij wierden met alle mogelijke
beleefdheid ontvangen en behandelt, eene aardige moeije meid, zijnde te gelijk
werk- en keukenmeid, bragt ook veel toe
om mij het leven hier zeer aangenaam te maken.
Na den eten gingen wij eene wandeling door de stad doen, bezagen den kerk waarin de fraaije graftombe van Graaf Engelbert van Nassauw en deszelfs gemalin, die zeer fraaij van eene doorschijnende steen (denkelijk barn- of graniet steen) door den groten kunstenaar Michelangelo was bewerkt. Twee beelden onder anderen welke dese tomben onderschraagden, waren het meesterstuk van desen kunstenaar, twee andere waren door zijne discipels bewerkt4.
Na den eten gingen wij eene wandeling door de stad doen, bezagen den kerk waarin de fraaije graftombe van Graaf Engelbert van Nassauw en deszelfs gemalin, die zeer fraaij van eene doorschijnende steen (denkelijk barn- of graniet steen) door den groten kunstenaar Michelangelo was bewerkt. Twee beelden onder anderen welke dese tomben onderschraagden, waren het meesterstuk van desen kunstenaar, twee andere waren door zijne discipels bewerkt4.
In de Prinsenkapel van
de Grote Kerk in Breda bouwde Hendrik III van Nassau tussen 1531 en 1538 een grafkelder met daarboven een prachtig grafmonument voor zijn oom en tante,
graaf Engelbrecht II van Nassau († 1504) en Cimburga van Baden, vervaardigd uit
zwart marmer en albast.
foto door G.Lanting, Licentie CC BY 3.0 via Wikimedia Commons
De Franschen hadden met de revolutie heel veel schade aan deze beelden toegebragt en van desselfs meeste versierselen beroofd, van welke verwoesting nog menigerleij spoor in deze kerk te vinden was. Ook vond men er nog een zeer oud schilderij, verbeeldende het bekende turfschip
van Breda5, het geen
weinig betekende. De doopvonde welke alhier in oude tijden in gebruik was, was
nog aanwezig, en stond in een andere hoek van den kerk. De kerk zelve was zeer
ruim doch weinig versierd.
Van daar wandelden wij naar het Falkenburg, een aangename wandeling.
Het kasteel van Breda legt hier kort bij,
doch ik heb hetselve niet als van buiten gezien. Het is zeer oud, en van wijde
gragten omgeven. Vervolgens bezagen wij zo veel dit aan ons wierd toegelaten
de fraaije fortificatien, het Arsenaal dat een zeer groot gebouw is, en verdere voorname
straten van dezen oude beroemde stad. Naa de exercitie van den battaillon
Landmilitie enige tijd te hebben bijgewoond, gingen wij naar de Grote Sociëteit6 alwaar ik mijn
vriend Bergsma7 ontmoete, die reeds overal naar
ons had gezogt. Hij was thans als capitein van de genie alhier in guarnisoen en
verzogt ons des anderen daags morgens bij zich op een borrel, het gene wij accepteerden, dewijl
wij hier rustdag hielden.
1 Capot: regenmantel met jas,
soldaten-overjas.
2 Jhr. Adriaan Frans Meijer (Axel,
1768-Amsterdam, 1845, diende in het Staatse leger, het Bataafse leger, onder
het Koninkrijk Holland, in Franse dienst (1810-1814). Na de abdicatie van Napoleon trad Meijer in 1814 in Nederlandse dienst
en waar hij tot Generaal-majoor werd benoemd. In 1815, ten tijde van de Slag bij Waterloo, was hij militair commandant van de vestingstad
3 mr. Samuel Anton Nicolaas van Petersom Ramring (1766-1811), raadsheer Hof van Justitie van Brabant (1795-1802),
raadsheer Departementaal Gerechtshof van Brabant (1802-1811), overleed enigen maanden na zijn aantreden als
president Rechtbank Gorinchem. tr. Breda 1798
Carolina Henriëtta Antonia van Naerssen, dr. van Frederik Revixit, ontvanger van
Roosendaal. Zij hadden een dochter Elisabeth Petronella Anna (* 1799 Den Bosch)
en Carolina Henrietta Antonia (* 1802 Den Bosch), en een zoon Samuel Antoine Nicolas (* 1810 Breda).
4 Over de ontwerper bestaan slechts vermoedens.
Mogelijk was dit Tomaso Vincidor de Bologna, die meegewerkt had aan de bouw
van het renaissance-kasteel te Breda, of Jan Gossaert de Mabuse. Van deze laatste zijn schetsen bekend die overeenkomst vertonen met sommige onderdelen van dit grafmonument. Een oude prent die er tegenover hangt (links van het grafmonument voor Engelbert I en familie) verkondigt dat Michelangelo Buonarotti himself het gecreëerd heeft. Frappant is wel diens invloed, zie http://www.cubra.nl/ceesvanraak/ceesvanraakfunerairegeschiedenisoranje.htm.
5 Nadat in 1587 de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was uitgeroepen, begonnen de Spanjaarden met
een offensief en veroverden de vestingstad Breda. Via een turfschip werden ca.
75 soldaten de stad binnengelootst die de bezetting overrompelde en de stad overnam.
Op 4 maart 1590 kon prins Maurits de stad binnentrekken. Deze verovering was
een belangrijke militaire en morele overwinning voor de jonge Republiek.
6 Waarschijnlijk gelegen aan
de Veemarktstraat/hoek Grote Markt.
7 Eiso Bergsma (Leeuwarden 1786-Nijmegen 1837), beroepsmilitair,
ingenieur en officier bij de artillerie en genie, 1810 luitenant bij het
Keizerlijk corps der Genie, vocht in 1812-1813 mee bij Napoleons veldtocht in
Duitsland. Na de verovering van Dantzig door de Russen (1813) keerde hij terug
naar huis. Als kapitein-ingenieur betrokken bij de bouw van het fort te
Dinant, waarvoor hij in 1823 de Militaire Willemsorde 4e klasse
kreeg. Werkte daarna aan de inrichting van de Militaire Academie in Breda. Nam
deel aan de Tiendaagse Veltocht en verbleef 1830-1834 in de vesting Maastricht,
waarna hij werd overgeplaatst naar Nijmegen. Hij was op 17 mei 1815 in
Leeuwarden gehuwd met Anna Louisa Kratsch.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten