17 Julij. Des anderen daags morgens wekte mij de aardige meid van
Kiers reeds bij tijds, en had de koffijpot en al het nodige voor ’t ontbijt
reeds gereed, zodat ik op mijn gemak nog kon ontbijten in het geselschap van
mijn vriend Kiers. Van de andere familie had ik des avonds of liever des nagts
reeds afscheid genomen en dit afscheid met een hartelijke kus aan moeder en
dogter bezegeld.
Eindelijk sloeg het uur van ’t appel, ik zeide dese hupsche
man vaarwel, die de vriendelijkheid had als mede desselfs vrouw, van mij bij mijn retour langs deese
plaats weder bij zich in billet te vragen. Ik was te wel voldaan over mijn logement, dan dat ik zulks
niet gereed zoude accepteren.
Wij wierden weder met alle staatie uitgeleijd door de heeren
piekeniers welke ons, onder gestadig getrom en gefluit, tot een half uur
distantie van de plaats convoyeerden, alwaar wij geënbarqueerd wierden en onder
het luid geroep van ‘Vivat de Koning’ afscheid van deese dappere wapenbroeders
namen. Inderdaad, die goede Meppelaars hadden ons zeer vriendelijk ontvangen.
Wij stevenden met eene goede voor de wind voorwaarts en naderden heel
schielijk Zwartsluis alwaar wij onder het slaan van de watermarsch binnen zeilden en een half uur aan wal
vertoefden om nog eens het nodige ontbijt en de nodige nectar te gebruiken.
Deese plaats heeft weinig bijzonders. Eenige van onze wapenbroeders hadden zich
wat verre uit blote nieuwsgierigheid van honk begeeven en hadden het appel van
den halve maan niet tijdig genoeg gehoord, zodat wij reeds weder onder zeil
waaren eer zij de plaats alwaar wij afvoeren hadden bereikt. Zij waren dus
genoodzaakt een wagen te nemen en ons
ten lande te volgen, want onze Lieutenant wilden niet weder aan land
varen, en de man had ook groot gelijk, want discipline moet onder het militaire
gehandhaafd worden.
Wij zeilden vervolgens met een goeden wind spoedig voort en
zagen Zwol reeds vlak voor ons leggen. En op een half uur afstands van deese
stad, vlak voor de buitenplaats van de Juffrouw Spiering, stapten
wij aan wal, namen onsen ransels weder op de rug en marcheerden voorts in order
Zwol binnen, na eerst voor het logement van Ter Zwegen bij de Kamperpoort een
moment halte gehouden te hebben. Hier sprak ik mijn vriend Willem Haersolthe1, die reeds
van ons arrivement geïnformeerd zijnde, ons buiten de stad kwam opzoeken en
zeer vriendelijk inviteerde om bij hem die nagt te logeren.
De Kamperpoort te
Zwolle door Cornelis Felix, ca. 1830 (Stedelijk Museum Zwolle).
Vervolgens trokken wij de stad binnen onder toeloop van een
ontzaglijke meenigte nieuwsgierige mensen. Op het kerhof hielden wij halte en
wierden door den commanderenden Generaal De Bruin geïnspecteerd. Vervolgens
wierden de billetten uitgedeeld en ik kreeg een billet met mijn broeder bij de
heer Haersolthe, alwaar wij zeer vriendelijk ontvangen wierden. Ik voorzag mij
hier van eene ledere[n] geldriem, omdat
ik mijne gerede penningen niet al te veilig in den randsel reekende waarin ze
gedurende deese gansche reis altoos gehuisvest hadden.
Over de stad en derselver environs2 zoude ik veel kunnen
zeggen. Doch dezelve is te zeer bekend dat ik er veel nieuws van zoude kunnen
mede delen het zij genoeg te weten, dat èn stad èn environs bij alle lieden van smaak voor eene van de
aangenaamste gehouden wordt. De wandelingen zijn voortreffelijk en in de stad
vindt men heel veel pragtige gebouwen. Daarbij is dezelve heel ruim gebouwd, is
wel bevolkt en de koophandel is er zeer florisant en levendig.
Na den eeten gingen wij met Haersolthe eene wandeling doen
en dronken bij de Heer en Mevrouw Heerkens3, een
academiekennis, een kop thee op haar aangenaam buiten verblijf, aan de IJssel
gelegen.
Vervolgens gingen wij de exercitie van het battaillon
Schutterij bijwonen, die uitmuntend verrigt wierden, wordende dit battailon
gecommandeerd door den kundigen chef de heer Thomassen à Thuessink4. De
schone bende musicanten verdiende de grootste bewondering en was
voortreffelijk, nimmer heb ik een zo wel gedisciplineerd corps gezien. Dit afgelopen zijnde, keerden wij weder
stadwaards en begaven ons vervolgen, na nog het een en ander aan mijne
wapenstukken te hebben laten repareren, naar de Buitensociëteit5, alwaar ik
verscheidene van mijne kennissen aantrof, als de Heren Rietberg6, Helmig7, Vos de
Wael8 en meer
andere die mij zeer vriendelijk recipieerden, en veel beleefdheid deden.
Het was reeds laat, en Haersolthe is gewoon vroeg te eeten,
zodat wij te groot 9 uuren naar huis gingen Soupeerden, en vroegtijdig naar bed ons begaven, na
mijne vriendelijke gastheer en vrouw voor hunnen beweesene vriendschap bedankt te hebben want het
was des morgens weder vroeg dag voor ons. na eene aangename Slaap genoten te
hebben en weder vrissche kragten voor
den aanstaanden marsch verzameld te hebben, begaaven wij ons weder regts uit de
flank op den morgen van den…
1 naar alle waarschijnlijkheid mr. Coenraad Willem Antoni baron van Haersolte, ook bekend als Van
Haersolte tot den Doorn, (Leeuwarden 1783-Zwolle 1862), lid Provinciale
Staten van Overijssel (1814-1861) van 1815 tot 1817 namens de ridderschap.
Werd op 17 sept. 1801 als student in Groningen ingeschreven, te Harderwijk op
30 sept. 1803, waar hij op 19 juni 1804 promoveerde in de rechten. Hij trouwde Groningen 1805 Louise Christine Egbertine
Francoise Hora Siccama (Groningen 1788-Zwolle 1862).
2 omgeving, omtrek.
2 omgeving, omtrek.
3 mr. Franciscus Philippus Antonius Heerkens (Zwolle 1780-Zwolle 1865),
promoveerde 1801 in Groningen, lid Schepenbank, later lid en president van de
arrondissementsrechtbank te Zwolle, raadsheer in het Provinciaal Gerechtshof te
Zwolle (1842-1858). Het NNBW typeert hem als ‘ijverig katholiek en
verdienstelijk oudheidkundige’. Hij was gehuwd met Maria Christina Rijseveld.
Sinds 1805 was hij vennoot van Heerkens Schaepman & Co, een azijnfabriek in
Assendorp (een wijk van Zwolle). Ook werden hier kaarsen voor de katholieke eredienst
vervaardigd. De familie Heerkens bezat het buiten Hofvliet (huidig adres Katerdijk 1), dat tot 1972 op een eiland in de IJssel gelegen was. In 2012 is het huis door Stichting Stadsherstel Zwolle gerestaureerd.
5 De Buitensociëteit was gelegen buiten de stad in de wijk Assendorp op het latere adres Stationsplein 1, aan de Westerlaan; het gebouw is vervangen door nieuwbouw.
6 Mogelijk mr. Lubbertus Rietberg (Zwolle, 1784 – Zwolle, 1826), ongehuwd. Hij was gepromoveerd in de rechten en de letteren. In 1808 verscheen zijn eerste dichtbundel, gevolgd door nog een aantal andere. Hij was bevriend met de Zwollenaar Feith, wiens stijl hij navolgde.
6 Mogelijk mr. Lubbertus Rietberg (Zwolle, 1784 – Zwolle, 1826), ongehuwd. Hij was gepromoveerd in de rechten en de letteren. In 1808 verscheen zijn eerste dichtbundel, gevolgd door nog een aantal andere. Hij was bevriend met de Zwollenaar Feith, wiens stijl hij navolgde.
7 mr. Michael Helmich (Zwolle 1735-1835), lid van de Eerste Nationale Vergadering (1796-1797) en lid van Provinciale Staten van
Overijssel (1814-1818) had zeven kinderen. Vier van zijn zoons kunnen de
Helmich zijn die Hylckama heeft ontmoet, namelijk mr. Arnoldus Johannes
Antonius (*1784), Theodorus (*1785), Petrus Franciscus (*1790) of Johannes
Bernardus (* 1792).
8 mr. Arnoldus Johannes Vos de Wael (Venlo 1787-Ommen 1859), zoon van mr. Gerardus
Everhardus Vos de Wael (1749-1830), burgemeester van Zwolle. Hij
trouwde met zijn nicht Maria Anna Helmich
(Zwolle 1789-1861), dochter van bovengenoemde Michael Helmich. Vos de Wael
studeerde rechten in Groningen en promoveerde in 1806. Hij was burgemeester
van Zwolle (1813-1856) en lid van de gemeenteraad (1816-1856), lid
van Provinciale Staten van Overijssel(1817-1848) en werd door
hen verkozen tot buitengewoon lid van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal in 1840. Lid van de Eerste Kamer
(1848-1850), lid van de Raad van State in buitengewone dienst
(1849-1859).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten