15 Julij. Des morgens weder te 6 uren van daar naar Meppel,
zijnde eene marsch van ongeveer 4 uren.
Gezicht op Meppel door J. Poppel, ca. 1860
Het weder was thans allerschoonst, onze wandeling liep langs
een binnenpad, door allerschoonst korenvelden en bosch. Ieder was opgeruimd en
vrolijk, en zeer voldaan over hupsche behandeling der Steenwijkers. Tusschen
beiden hielden wij nog eens halte bij een herberg alwaar men weder op de grote
weg koomt en marcheerden vervolgens door tot Meppel, alwaar wij zoo ongeveer te
10 uren des morgens arriveerden, en more solito1 door de Landstorm
plechtstatig wierden binnen gehaald.
Wij hadden dus gene zeer vermoeijende marsch gehad. Hier
zouden wij den volgenden dag rustdag houden. Ik kreeg een zeer goed billet bij
eene mijnheer Kiers2, een bierbrouwer, alwaar ik
excellent wel logeerd was. Na mij een weinig verfrischt te hebben ging ik het
plaatsje eens rondwandelen en mijne andere kameraden eens bezoeken. Vervolgens
ging ik de kennis van mijne nieuwe hospes en hospita maaken, die mij zeer vriendelijke en geschikte
lieden voorkwamen. Er was ook een lieve dogter in huis, een meisje van ongeveer
17 à 18 jaren, die er zeer wel uit zag, dog ik kwam ze des voormiddags niet te
zien. De natuurlijke beschroomdheid voor alles wat militair is, houdt veeltijds alle meisjes terug. Ook wisten de menschen nog niet wie ik
was, en aan de rok kan men zo dadelijk niet weten of er een fatsoenlijk man
onder steekt, voornaamlijk den soldaten rok. Aan tafel komende, ontdekte ik
nader mijne staad welke ik in ’t politieke bekleedde, en nu was de kennis
spoedig gemaakt. Deeze mijnheer was te voren advocaat geweest, dog geen smaak
in dat metier vindende, was hij van advocaat brouwer geworden en het ging hem
thans zeer goed. De man had evenwel zijn vorig metier niet geheel vergeten,
maar sprak met veel oordeel over de thans in zwang zijnde wetten en wetboeken,
over de hedendaagsche practijk en over lectuur van smaak. De moeder des huizes,
was een heele zagte goede vrouw en de jonge juffrouw, een allerliefst en zo het
mij voorkwam zedig meisje. Zij sprak weinig, dog goed. Ik had het geluk niet
van naast haar geplaatst te worden, mogelijk was mama heimelijk bang, dat wij
eene al te familiaire kennis zouden maken. Na den eeten ging ik met mijn
vriendelijke hospes eene promenade maken buiten de stad of dorp, zo als het dan
heeten mag. De wandelingen waren hier juist niet zeer fraaij, en liep meest
langs weiland, dat hier zeer goed is, en vervolgens door een expres voor de
wandelaars aangelegd bosje, dat zich niet wijd uitstrekte. Vervolgens gingen wij thuis thee
drinken en de avond in de Sociëteit passeeren, die hier zeer goed is. Hier ontmoetede ik mijn oude
academievriend Kimmel3. Beide
waren wij zeer verheugd elkander te zien, veele oude dingen van onze academietijd wierden thans verhandeld. Hij verzogt mij des anderen daag bij zich op
een borrel het geen ik dan ook accepteerde. Vervolgens ging ik weder naa enige aangename ogenblikken in de Sociëteit gesleten te hebben, met mijn
hospes naar huis.
1 volgens gebruik.
2 Albertus Jans Kiers (Batavia 1767-Meppel 1842), Schulte van Beilen
(1796-1802), mr. brouwer, advocaat, ontvanger onbeschreven middelen in Meppel. Hij
huwde Meppel 1796 Clasina Blom
(1776-1839). De genoemde juffrouw is waarschijnlijk dochter Aafke, geboren Beilen 1797.
3 mr. Johan
Kymmell, (Havelte 1784 – Meppel 1829), notaris, lid Provinciale Staten
van Drenthe (1822-1825) voor Meppel. Hij trouwde Norg 1811 met Tetje Elisabeth Tonckens (Westervelde
1790-Havelte 1877).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten