vrijdag 28 augustus 2015

28 augustus, van Saint Saulve naar Jenlain.

28. aug. Wij vertrokken heden morgens te 8 uren van het aangename Sint Saulve naar Jenlain, onzeker welk een lot ons daar geschapen stond. Men zeide ons evenwel dat wij er goede quartieren zouden vinden. De tijd moet dit leren. Met genoegen herdagten wij alle aan de korte, dog aange­name dagen welke wij alhier bij de goede inwoners van St. Saulve hadden gesleten, wier goede behandeling waarlijk alle roem verdient. Met aandoening nam ik afscheid van de brave famillie  Delralé, die ons op het sterkst nodigden om (zo dikwijls wij last hadden) hun te komen opzoeken, hetgeen wij beloofden.
Wij trokken door het dorp Marli1, het geen door de Fransche zelve was verbrand, omdat het heel nabij Valanciennes lag en de vijand er zich dus in zou hebben kunnen nestelen. Gehele huizen waren hier verwoest, van andere stonden alleen de muren. Het geheel leeverde een akelig schouwspel van den verwoestenden oorlog op. De arme inwoners vonden hier geene huisvesting als in hunne kelders, het enige wat hun nog was overgebleven. Hier en daar was men bezig de huizen weder op te bouwen.

28 dito. Haec facies Trojae dum caperetur erat2, overal en in meest alle de muren zag men de sporen van kanon- en musquetkogels. Dit toneel was niet geschikt ons tot vrolijkheid te stemmen. Ik was blijde toen wij dit ongelukkig dorp achter onse rug hadden. Onze marsch was spoedig afgelegd en wij arriverden ongeveer te 10 ½ uur te Jenlain, het welk ons op het eerste abord3niet zeer aange­naam voorkwam. Doch het zalig herdenken aan het aangename St. Saulve, waar wij het zo wel gehad hadden, bragt veel toe, om ons in gene aangename luim te brengen. Een ijder vreesde hier zulke goede quartieren niet te zullen vinden als te Sint Saulve!


Tekening van Château de Jenlain in 1848. Tegenwoordig is het een hotel onder de naam Château d’en Haut.












Wij hielden halte voor of in de nabijheid van het casteel, toebehorende aan Monseigneur le Comte de L’Espaing4, die thans in Parijs en den post van maire in deese gemeente bekleede, dus een groot personage. Hier wierden ons twee aan twee inquartieringsbilletten door den adjunct-maire uitge­deeld, die zeer humbel5, met zijn hoedje in den hand den capitein naliep en ons, volgens zijn zeggen­de, beste logementen had gegegeven. Nauta en ik kregen een billet bij een zekeren Dupont, een rijken fermier of boer. Dit bolde6 ons recht en wij spoededen ons dadelijk naar ons quartier.
Doch daar komende, vonden wij dit ons aangewezen logement reeds bezet door een lieutenant van de trein7 die heel veel zwarigheid scheen te maken om met ons, die hij waarschijnlijk voor gemenen soldaten aanzag, dit logement te delen. Wij bragten hem spoedig uit zijn dwaling en declareerden ons op enen vrij verstaanbare wijze dat wij dit logement niet dagten te verlaten, dewijl het ons hier zeer goed voorkwam. Waarop onze mijnheer zich gelijk driftig maakte en in hevige toorn ont­brandende, ijlings de kamer uitstoof, zeggende dat hij wel zoude bewerken dat de maire ons andere billetten gaf. Wij lieten hem gaan, en gingen intusschen ons ontdoen van onze randsel, geweer, en verdere stukken en maakten intusschen kennis met onze hospita, dat een zeer goed mensch scheen.
Een half uur daarna kwam onze Lieutenant terug en was zo gelukkig geweest van billetten voor ons mee te brengen bij enen anderen boer van denzelfden naam, en, zo als mij de vrouw des huises  zeide, den broeder van desen, zijnde een korenmulder. Wat zouden wij doen? Wij verlangden naar een rustig plekje waar wij ons hoofd konden neerleggen. Na onse hospita vaarwel en onsen lieute­nant naar alle duivels gewenscht te hebben, zetteden wij cours naar ons nieuwe hospes, monsieur Du Pont, die geheel aan het beneden inde van het dorp woonde.
Hier komende, vonden wij nog twee onzer cameraden, Rompel8 en Stern9, daar gebilletteerd. Vreemd keken wij op elkander hier te ontmoeten, dewijl wij gehoopt hadden, dit logement voor ons alleen te zullen occuperen. Dit was dus eene teleurstelling aan weerskanten. Onze hospes en hospita en  overige famille, bestaande in 3 dogters, waarvan er twee niet onaardig uitzagen, en een knegt, voor­kwa­men ons niet met de anders aan Franschen eigene beleefheid en gastvrijheid: het tegendeel had hier plaats. De man sprak niets, doch deszelfs huisvrouw in zonderheid was bij excellentie beestach­tig brutaal en onbeleefd. Onze cameraden verhaalden ons spoedig hoe het hier geschapen stond en gaven ons eene beschrijving van alle de leden des huis­ge­zins. Ons besluit was spoedig genomen: wij speelden wakker op onse poot, gaven madam in vrij verstaanbare woorden te kennen, hoe wij wensch­ten behandeld te worden, of dat wij ons zelven wel het nodige zouden verschaffen met be­hulp van den kling, indien zij ons als gemenen militairen wil­den tracteren, waarvoor zij ons scheen aan te zien. Het gevolg van dese anderzints ruwe handel­wij­se bewees dat wij te regt gehandelt had­den, want denzelfden avond was de luim werkelijk ver­an­derd en wij kregen het van tijd tot tijd beter.


1 Marly ten zuidwesten van Valenciennes.
2 Ovidius Tristia I, 3, 26. met cum ipv dum: zo zag Troje eruit nadat het veroverd was.
op het eerste abord: op het eerste oog, aanvankelijk.
4 Graaf Charles-François-Julien d'Espiennes, Ridder in de Orde van St Jean de Jérusalem, gemeenteraadslid en later burgemeester van Jenlain. Hij bleef ongehuwd; Léo Jouniaux, Histoire de Jenlain (1987).
5 humble (Fr.): nederig, onderdanig.
bollen: (veroud.) aanstaan, bevallen.
7 trein: (mil., veroud.) legertros.
8 Nicolaas Rompel (Leeuwarden 1793-Leeuwarden 1852) welgesteld koopman.
9 Volgens Bavius een I. Stern, mogelijk Imilius Frederik Stern (*Groningen, 1797), zoon van het zeer vermogende Leeuwarder echtpaar Lodewijk Stern en Sara Frederica van Poppenhuizen. Imilius Stern woont na 1832 in Ibbenbüren (Duitsland). Volgens het Overzicht Namenlijst Beloningspenning Compagnie Vrijwillige Friesche Jagers 1815 heette hij J.J. Stern, afkomstig uit Leeuwarden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten