vrijdag 31 juli 2015

31 juli, van Antwerpen naar Mechelen

31. Wij vertrokken des morgens naar Mechelen. ik was thans als corporaal met 3 andere man­schap­pen, zijnde Wijndels1, Borger2 en Blecour3, bij de bagagewagen geplaatst. Niet ver van Antwerpen ge­beurde ons een ongeval dat zeer erg had kunnen afloopen. Borgers had zich agter op de kar ge­plaatst, met het geweer voor zich overdwarsch houdende. De kar geraakte in een diep gat en krijgt zodanig een schok dat B. er aftuimelt, vlak voorover met het hoofd op de stenen en het lijf op het geweer. Hij wierd flaauw van pijn en bloede sterk. Hier was goede raad duur, ik ging dadelijk naar de maire en requireerde een wagen om den patiënt te transporteren, liet vervolgens de chirurgijn ha­len om hem te verbinden. Met een uur was alles gereed en wij gingen de compagnie volgen; ik had de capitein reeds vooraf van ons oponthoud doen verwittigen. Zonder dat ons iets merkwaardigs gebeurde, kwamen wij de stad Mechelen binnen, die zeer fraaij en aangenaam is, hoewel niet groot.
Hier had ik gelegenheid delicieus Leuvens bier te drinken, hetwelk ik waarlijk met smaak boven goe­­de wijn zoude verkiezen. Wij vermaakten ons hier zeer in het Café Belgique, aan de Markt die zeer spatieus is.
Deze koffiehuizen zijn hier geheel anders dan in Holland ingerigt en in eene betere smaak, twee a drie knegts bedienen u en eene jonge vrouw, zijnde de meesteres, zeer netjes uitgedoscht en na de smaak gekapt en gekleed, zit achter een zeer proper buffet waar zij met veel bevalligheid het geëischte aan iederen gast uitdeelt en hiervoor, vooral van vreemdelingen, dadelijk betaling erlangt.
Zulk een aardig bakkerse troffen wij dan ook in dit Café Belgique aan, het scheen een bemind brokje, wat de meeste officier maakten een praatje met haar. Wij hadden hier de ganschen avond muziek voor ons geld, eene jonge chanteuze uit Mons en twee ander musicanten, waaronder een blinde, vergasteden ons op hele lieve airtjes: vooral de jonge juffrouw die het nieuw uitgekomen air, dat te Brussel gemaakt was, namelijk Ils tout passé ô ma patrie heel lief en aardig zong. Ik was bijkans verliefd op dit aardige zangeresje geworden en ont­haalde haar dien avond op een kanneke Leuvensch of liever zij nam zelve de vrijheid om er mij om te vragen. In Mons komende, dagt ik de kennis met haar te hernieuwen.
Nauta en ik waren gelogeerd bij zeer beste menschen in de Rue de Double Maisons, of in de Dobbelehuizestraat4,  zo als men op zijn Brabansch spreekt. De vrouw van den huize was allervrien­de­lijkst, de heer op het eerst abord5 een weinig stuursch, dog dit wierd allengs beter. Hier dronken wij delicieuse jenever. Onze kameraden de Jong en Haefkens, die allernaast ons logeerden, kunnen dit getuijgen, dewijl wij ons des morgens met deese aangename nectar gedurende ons séjour6 regt hartelijk verkwikt hebben.
Nauta en ik gingen voort des nademiddags eene wandeling ronds om deeze stad doen, hoewel dit mij vrij lastig viel, dewijl ik reeds sedert enige dagen veel pijn in mijn linker been gevoelde, het welk langzamerhand vrij wat begon te zwellen of dik te worden, zodat het gaan mij zeer lastig viel. Ik maak­­te mij vrij wat ongerust over dit verschijnsel, waarvan ik de oorzaak niet konde begrijpen en leed hier aan zeer veel pijn; evenwel dit moest zo voort.
De vestingwerken dezer stad zijn meestendeels geslegt en tuinen in desselver plaats aangelegd. Buiten de stad heeft men ook eene fraaije wandelplaats tusschen hoog geboomte, de stad is van ruime straten voorzien en men vindt hier en daar zeer goede gebouwen, meest alle gepleisterd en geel geverfd.


Detail van de besproken preekstoel, die in 1721-1723 door Michiel Vervoort voor een norbertinessenklooster werd gebeeldhouwt en in 1809 naar de St. Romboutskathedraal werd verplaatst. De afgebeelde scène is niet Saul, maar de heilige Norbertus, die van zijn paard wordt geslingerd en zich bekeert (ca. 1100). 
Foto Charles Hutchins, CC-BY 2.0 licentie.

Wij bezagen de kerk die waarlijk zeer fraaij is, zowel wegens desselfs ruimte als fraaije schilderijen. De predikstoel vooral is opmerkingswaardig, verbeeldende den  gedaante van eene rots rondsom met geboomte voorzien en waarin eene trap, die naar boven geleijd, als uit de rots schijnt uitgehouwen. Alles is uit verschillende stukken zwaar eikenhout netjes samengevoegd. Beneden de predikstoel ziet men de bekering van Saulus, daar hij met zijn paard op den grond stort, en een onweder boven zijn hoofd losberst- mede in hout zeer fraaij afgebeeld. Het paard vooral verdient de grootste bewondering. Wij woonden hier in deze kerk eene begrafenis van een Roomsch katholijke bij; dit was een vreemd verschijnsel om de verscheide plechtigheden welke er bij plaats hadden. Het is hier de gewoonte, wanneer er iemand is gestorven, een groot linnen kleed waarop allerhande zwarte figuren en beelden geschildert zijn, als onder anderen de gedaante des doods met zijn vernielende zeissen, voor de deur des overledenen ten toon te hangen gedurende den tijd dat het lijk daar aan huis zich bevindt. Een opschrift herinnert den voorbijganger om voor de ziel van de overledenen te bidden. Wij begaven ons ook derwaards om de begrafenistrein te zien passeren, doch het duurde mij veel te lang en ik ging intusschen den kerk bezien, dewijl wij onze tijd nodig hadden. Wij hielden hier op den ...



1 David George Wijndels (Groningen 1796-Heerenveen 1850), zoon van Jan Hendrik Wijndels, geneesheer en later vrederechter te Heerenveen. D.G. Wijndels werd later belastinginspecteur te Heerenveen. Hij trouwde in 1823 met Johanna Geertruida de Swart.
2 J. Borger: zie de blog van 21 juli.
3 Jan Johannes de Blécourt (Coevorden 1793-Wildervank 1763), notaris te Wildervank. Hij was de zoon van een magazijnmeester der artillerie uit Coevorden. Jan de Blécourt werd in 1825 de zwager van George Hendrik van Boelens (* Leeuwarden 1794), die in 1813 als garde d'honneur bij het leger van Napoleon werd ingelijfd. Diens oudere broer Boelardus Augustinus (* Leeuwarden 1791) bevindt zich ook in de compagnie Vrijwillige Jagers no. 16.
4 Waarschijnlijk het tegenwoordige Dobbelhuizen, gelegen aan de rand van het centrum langs de zuidelijke vertakking van de Dijle.
5 modern Frans: au premier abord of de prime abord: op het eerste gezicht.
6 séjour: verblijf.

donderdag 30 juli 2015

30 juli, van Wuustwezel naar Antwerpen

30 Juli. des Morgens op het gewone uur marcheerden wij naar Antwerpen, passeeren eene aangename weg en kwamen deeze oude dog fraaije stad ongeveer te 12 ½ uur binnen. Nauta en ik wierden gebilletteerd in de Rue de l’ancienne bourse1 bij eene jonge weduw met haar moeder. Wij wierden in de gewone inkwartiering kamer gebragt, alwaar een klein ledikantje voor een persoon stond en waarop wij moeijte samen den nagt doorbragten. Er wierd hier aan huis zeer weinig notitie van ons genomen. Men voorzag ons van het nodige, dat heel goed was. Wij gingen uit, kwamen thuis wanneer wij verkozen en leefden ongegeneerd.
Antwerpen is eene fraaije stad, om desselfs oudheid anders vindt men er geene elegante huizen. De haven, het dok, het arsenaal, landsmagazijn, de werf zijn alle zaaken die zeer voortreffe­lijk zijn om te zien. De publieke wandelplaatsen, vooral die op het zogenaamde Kerkhof2, zijnde een groot plein het welk met opgaande bomen is beplant en waar des zondags de meeste beau monde gaat wandelen, zijn zeer aangenaam en wij hielden ons meest op in het Café du Nord, voort ter zijden van deze plaats gelegen, alwaar het zeer goed was. des Avonds ging ik naar den schouw­burg alwaar eene Hollandsche troep speelde. De schouwburg3 - hoewel fraaij - overtreft egter de Amsterdamsche niet.


De O.L.V. Kathedraal van Antwerpen; Wikimedia Commons CC-BY-SA licentie, 
foto Jean-Pol Grandmont

De kerk Notre Dame te Antwerpen is voortreffelijk wegens hare hoogte en lengte en de fraaije ornamenten van binnen, als altaren, schilderijen, waarvan de beste nog in het museum te Parijs huis hielden. Buiten in de muur van deese kerk vindt men het graf van den schilder Van Dijk, die zich door zijne kunst bij deese stad zeer verdienstlijk gemaakt hebbende, een graf in de muur deeser kerk wierd gegeven omdat hij, protestantsch zijnde, niet binnen dezelve mogt begraven worden.4




1 Thans Oude Beurs, ten noorden van de Onze Lieve Vrouwe Kathedraal, het Stadhuis en de Grote Markt gelegen.
2 Thans de Groenplaats. Dit zogenaamde Onze Lieve Vrouwekerkhof of Groenkerkhof werd in 1795 door de Fransen opgeëist. Tussen 1799 en 1805 werd het heringericht tot plein en aan de kant van de voormalige Schoenmarkt beplant met drie rijen lindebomen. Van 1805 tot 1815 heette het Place Bonaparte.
3 Er waren in die tijd uiteraard meer schouwburgen in Antwerpen. De gegoede burgers bezochten de schouwburg Tapissierspand aan de Graanmarkt (geen afbeelding gevonden), dat na de brand van 1746 opnieuw was herbouwd. In 1829 werd het theater gesloopt en herbouwd als Bourlaschouwburg, en zo bestaat het vandaag de dag nog.
4 Dit is niet juist, Anthoon van Dyck (geb. Antwerpen 1599-Londen 1641) ligt begraven in St. Paul’s Cathedral in Londen.

woensdag 29 juli 2015

29 juli, van Breda naar Wuustwezel

29 Juli. Des morgens te 4 uuren marcheerden wij naar West- of Woestwezel1, inderdaad wel beantwoor­den­de aan deszelfs naam, want hier leeken alle beschaafdheid een einde genomen te hebben, men had ons dit in Breda reeds voorspeld. De weg derwaards is zo veel  ik mij herinner over het geheel  niet zeer aangenaam, vooral wanneer men het voorzegde dorp meer nabij komt. Wij naderden thans meer en meer het Brabandsche territoir. De Hollandsche vriendelijk- en gastvrijheid maakte thans plaats voor Brabandsche onbeschaafdheid, morschheid en onzindelijkheid en het scheen wel als of wij met Breda dezelve vaarwel hadden gezegd. Na eene vervelende marsch kwamen wij eindelijk gezegde dorp binnen, alwaar wij zouden overnagten.
Mijn billet lag op eene boereplaats meer dan een  half uur van het dorp gelegen. Ik had weinig lust zo ver te lopen en verkoos mijn verblijf te nemen in een herberg alwaar wij halt gehouden hadden. Ik bleef dus in gezelschap van de Lieutenant Hanegraaf de Sergeant Poppes2, corporaal Van der Aa, Bui­zing, De Graad en Nauta3 den nagt hier vrolijk en welgemoed passeeren en was des morgens we­der op mijn tijd bij het appel, daar anderen nog een half uur moesten lopen.
Wij moesten hier thans voor de eerste maal ons van de nodige vires4 voorzien en ieder corporaal begaf zich met zijne manschappen naar de aangewezen plaats, alwaar de maire van het dorp vlees en brood deed uit deelen. Ieder kreeg ½ L.5 vleesch, en anderhalf brood. Wij deden hier van een kragtige soep maken, om des avonds te eten. Daar het weeder dien dag zeer warm en aangenaam was, zaten wij den meeste tijd voor de deur van den herberg te praten en te roken. Een voorbij reyzende scheerslijper verrigte het ambagt van zwaardveger en scherpte onze sabels, die nog bot waren, om er bij voorkomende gelegenheden van gebruik te kunnen maken. Des avonds arriveerde de broeder6 van onze Sergeant Majoor Simons7, die met de diligence van Antwerpen kwam en voornemens was naar Holland te reizen, ten einde als 1e Lieutenant naar de Oostindische coloniën met de eerste expeditie te vertrekken.



1 Het huidige Wuustwezel, gelegen vlak over de grens met België.
2 zie voor sergeant Poppes en De Graad de blog van 21 juli.
3 zie voor Nauta de blog van 19 juli.
Vires, (latijn) krachten.
Libra, (latijn) pond.
6 Misschien Pieter Christiaan Simon (Leeuwarden 1793-Leeuwarden 1864), kapitein en later majoor der artillerie, die in 1819 op Curaçao trouwt en in 1836 zich in Leeuwarden vestigt, of anders zijn broer Marius Joachim (Leeuwarden 1795-Leeuwarden 1851) vrijwilliger; kadet-korporaal bij het in januari 1814 te Leeuwarden door J.G. baron van Sytzama opgerichte 3e regt. cavalerie; neemt op 18 juni 1815 deel aan de Slag bij Waterloo; in 1838 eerste ritmeester in Noord-Brabant.
7 Gerhard Doris Simon (Veere, 1791- Haarlem, 1876), zoon van Martinus Simon, arts te Leeuwarden en Amelia van der Zandt. Directeur der belastingen in Sneek, later Noord-Holland. Hij trouwde (1) Sneek 1824 met Geertruida Noyon, weduwe van Jacob Sibbles Bokma en (2) Sneek 1829 met Margaretha Feickens, weduwe van Jan Oenes Gorter.

dinsdag 28 juli 2015

28 juli, rustdag in Breda

28 Juli. Na zeer goed geslapen te hebben, maakten wij wederom plans voor deezen dag, den voormiddag wierd grotendeels met poetsen, en schoonmaken van onze uniform doorgebragt omdat er des avonds te 5 uren weder inspectie zoude zijn. Te 12 uuren gaven wij een bezoek aan Bergsma en desselfs egtgenoote, die ons de namiddags weder op een kopje thee inviteerden, het geen wij weder accep­teerden dewijl wij onze tijd niet aangenamer dan in het geselschap van deze onze Friesche stad- en landgenoten konden passeren. 's Nademiddags gaf de kapitein order om zich van pom­pons in plaats van pluimen die wij tot hier toe gedragen hadden, te voorzien. Er kwam mede eenige veran­dering aan onze montering broeken daar dezelve met brede geele streepen wierden verzierd, het geen weinig kostbaar was en zeer goed stond.
Ik schreef van hier twee brieven naar huis, eenen aan de heer President Herbel1, volgens belofte en eene aan mijn vriend Engelen. Aan mijne ouders had ik reeds te voren uit Utrecht geschreven.


Generaal Adriaan Frans Meijer door Nicolaas Pieneman (1809-1860) (na 1830), 
Privé collectie via Wikimedia Commons

Vervolgens, na bij Bergsma thee gedronken te hebben gingen wij de inspectie bij wonen, en ontvingen onze orders voor den volgenden morgen. amuseerden ons des avonds in de Sociëteit,  waar wij ook de Generaal Meijer ontmoeteden, als mede de heer B. van der Haer uit ’s Gravenhage, thans als capitein bij eene compagnie artillerie van de vrijwillige landmilitie alhier guarnizoen houdende. Ik had hem reeds in vorige jaren te Leeuwarden gekend, zodra hij hoorde dat er zich twee heeren van Hylckama onder de Friesche vrijwilligers bevonden, deed hij alle moeyte om ons op te sporen. en bewees mij zeer veel beleefdheid en vriendschap. Dit bataillon Haagsche vrijwillige landmilitie, was zeer wel in orde en goed geëquipeerd, grootendeels uit de fatsoenlijke lieden bestaande; hunne destinatie was niet verder dan deese plaats, en zij verrigte­den alhier de guarnisoens dienst die zeer druk en vermoeijend was, dewijl er zeer weinig guarnisoen lag; en hetzelve meest uit recruten bestond.



1 mr. Johann Frederik Mauritz Herbell (Rees (Dld) 1752-Sneek 1819) studeerde rechten aan de Universiteit van Franeker (1770) en Duisburg (1773). Hij was hierna huisleraar van baron Georg Frederik van Schwartzen­berg thoe Hohenlansberg. Als zodanig was hij behulpzaam bij het samenstellen van het Groot Plakkaat- en Charterboek van Fries­land (1783-1795), daarna stadssecretaris van Franeker en Sneek en president van de Rechtbank van Sneek (1811-1819).
2 waarschijnlijk Bonifacius van der Haer (1779-1851) advocaat, wonende te Den Haag, niet te verwarren met zijn achterneef Bonifacius van der Haer(Haar), (Leeuwarden 1778-Leeuwarden 1827). Zie Nederland’s Patriciaat; Genealogieën van vooraanstaande geslachten ('s-Gravenhage 1910-) 7 (1916) 189, in 1797 ingeschreven als student in de Rechten in Franeker, vanaf 1801 griffier te Leeuwarden. Hij was vanaf oktober 1814 lid van Gedeputeerde Staten van Friesland.

maandag 27 juli 2015

27 juli, van Raamsdonk naar Breda

27 Juli. des morgens te 5 uuren vertrokken wij weder van hier naar Breda en troffen vrij goed weder. De weg is hier niet zo aangenaam en meer langwijlig, dewijl men eenige uuren lang geen buitenplaatsen of dorpen passeert, slechts eene enkele uitgezondert, die vrij groot was.
Te Oosterhout (een fraaij dorp) komende,  hielden wij een groot uur halte en rookten op ons gemak een pijp Tabak en dronken een smaaklijk kop koffij. Zo als wij weder afmarcheeren zouden, begon het vrij hard te regenen en de lugt was zodanig betrokken dat het wel een regentje voor den gan­schen dag scheen te zullen worden. De capitein gaf dus order om de capotten1 aan te trekken, het geen heel veel moeijte inhield, dewijl alle de randsels weder van de bagagewagens moesten gepakt worden en er naderhand weder op. En dus gewapend tegen den regen marcheerden wij af naar Breda, alwaar wij door nat binnenkomen en dus beoogd wierden van eene inspectie, welke de aldaar commanderende Generaal met name Meijer2, een zeer knap officier, voorhad over ons corps te houden. Doch nu liep zulks af zonder dat er enige notitie van  ons genomen wierd. En ik was er niet rouwig om.

Nauta,welke ik thans tot mijn slaapcameraad gedurende den ganschen marsch had gekozen, om dat wij altoos goed harmonieerden, wierden thans wederom zeer goed gehuisvest, bij eene me­vrouw Ramring, in de Karnemelk straat, zij was de weduwe van eene mijnheer Ramring3, in leven Pre­si­dent van de Rechtbank van eersten aanleg aldaar. Wij hadden het geluk niet haarzelve te ont­moe­ten, dewijl zij bij eene van hare vriendinnen was gaan logeren, maar een fatsoenlijke Jonge Juffer was daar aan huis en nam de huishouding waar. Twee allerliefste meisjes, en een jongetje, maakten de familie van deze mevrouw uit. Wij wierden hier inkomende, met onze morssige kapotten aan, in den beginne niet zeer vriendelijk ontvangen en voor gemene soldaten aangezien, want de meid bragt ons dadelijk naar eenen bovenkamertje, alwaar zij  scheen te logeren. Ons eerste werk was, om ons van onze natten klederen te ontdoen en daarna ons over den grond, zo lang als wij gewas­sen waren, uit te strekken, en een klein uiltje te knappen, het geen mij merkelijk verfrischte. Ver­volgens wierden wij geroepen om beiden te dineren. De Juffrouw maakte ons vele excuses, dat zij ons niet vriendelijker hadde ontvangen en kwam er rond vooruit dat zij ons volstrekt niet voor fat­soenlijke menschen had aangezien, doch het billet van inquartiering naderhand be­schouwd heb­bende, ontdekt had, dat het een officiersbillet was, zo als wij in de meeste Hollandsche steden die wij reeds gepasseerd waren, altoos hadden ontvangen.
Nu was alles in orde, en wij wierden met alle mogelijke beleefdheid ontvangen en behandelt, eene aardige moeije meid, zijnde te gelijk  werk- en keukenmeid, bragt ook veel toe om mij het leven hier zeer aangenaam te maken.

Na den eten gingen wij eene wandeling door de stad doen, bezagen den kerk waarin de fraaije graftombe van Graaf Engelbert  van Nassauw en deszelfs gemalin, die zeer fraaij van eene door­schij­nende steen (denkelijk barn- of graniet steen) door den groten kunstenaar Michelangelo was be­werkt. Twee beelden onder anderen welke dese tomben onderschraagden, waren het meester­stuk van desen kunstenaar, twee andere waren door zijne discipels bewerkt4.


In de Prinsenkapel van de Grote Kerk in Breda bouwde Hendrik III van Nassau tussen 1531 en 1538 een grafkelder met daarboven een prachtig grafmonument voor zijn oom en tante, graaf Engelbrecht II van Nassau († 1504) en Cimburga van Baden, vervaardigd uit zwart marmer en albast.
foto door G.Lanting, Licentie CC BY 3.0 via Wikimedia Commons

De Franschen hadden met de revolutie heel veel schade aan deze beelden toegebragt en van desselfs meeste versierselen beroofd, van welke verwoesting  nog menigerleij spoor in deze kerk te vinden was. Ook vond men er nog een zeer oud schilderij, verbeeldende het bekende turfschip van Breda5, het geen weinig betekende. De doopvonde welke alhier in oude tijden in gebruik was, was nog aanwezig, en stond in een andere hoek van den kerk. De kerk zelve was zeer ruim doch weinig versierd.
Van daar wandelden wij naar het Falkenburg, een aangename wandeling. Het kasteel van Breda legt hier kort  bij, doch ik heb hetselve niet als van buiten gezien. Het is zeer oud, en van wijde gragten omgeven. Vervolgens bezagen wij zo veel dit aan ons wierd toegelaten de fraaije fortificatien, het Arsenaal dat een  zeer groot gebouw is, en verdere voorname straten van dezen oude beroemde stad. Naa de exercitie van den battaillon Landmilitie enige tijd te hebben bijgewoond, gingen wij naar de Grote Sociëteit6 alwaar ik mijn vriend Bergsma7 ontmoete, die reeds overal naar ons had gezogt. Hij was thans als capitein van de genie alhier in guarnisoen en verzogt ons des anderen daags morgens bij zich op een  borrel, het gene wij accepteerden, dewijl wij hier rustdag hielden.



1 Capot: regenmantel met jas, soldaten-overjas.
2 Jhr. Adriaan Frans Meijer (Axel, 1768-Amsterdam, 1845, diende in het Staatse leger, het Bataafse leger, onder het Koninkrijk Holland, in Franse dienst (1810-1814). Na de abdicatie van Napoleon trad Meijer in 1814 in Nederlandse dienst en waar hij tot Generaal-majoor werd benoemd. In 1815, ten tijde van de Slag bij Waterloo, was hij militair commandant van de vestingstad 
Breda. Hij werd in1818 aangesteld als provinciecommandant van Overijssel en in 1826 bevorderd tot luitenant Generaal en commandant van het 6de groot militair commando. In 1829 werd Meijer bevorderd tot commanderend generaal van het 2de groot militair commando.
3 mr. Samuel Anton Nicolaas van Petersom Ramring (1766-1811), raadsheer Hof van Justitie van Brabant (1795-1802),  raadsheer  Departementaal Gerechtshof van Brabant (1802-1811), overleed enigen maanden na zijn aantreden als president Rechtbank Gorinchem. tr. Breda 1798 Carolina Henriëtta Antonia van Naerssen, dr. van Frederik Revixit, ontvanger van Roosendaal. Zij hadden een dochter Elisabeth Petronella Anna (* 1799 Den Bosch) en Carolina Henrietta Antonia (* 1802 Den Bosch), en een zoon Samuel Antoine Nicolas (* 1810 Breda).
4 Over de ontwerper bestaan slechts vermoedens. Mogelijk was dit Tomaso Vincidor de Bologna, die mee­ge­werkt had aan de bouw van het renaissan­ce-kasteel te Breda, of Jan Gossaert de Mabuse. Van deze laatste zijn schetsen bekend die overeen­komst vertonen met sommige onderdelen van dit grafmonument. Een oude prent die er tegenover hangt (links van het grafmonument voor Engelbert I en familie) verkondigt dat Michelangelo Buonarotti himself het gecreëerd heeft. Frappant is wel diens invloed, zie http://www.cubra.nl/ceesvanraak/ceesvanraakfunerairegeschiedenisoranje.htm
5 Nadat in 1587 de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was uitgeroepen, begonnen de Spanjaarden met een offensief en veroverden de vestingstad Breda. Via een turfschip werden ca. 75 soldaten de stad binnengelootst die de bezetting overrompelde en de stad overnam. Op 4 maart 1590 kon prins Maurits de stad binnentrekken. Deze verovering was een belangrijke militaire en morele overwinning voor de jonge Republiek.
6 Waarschijnlijk gelegen aan de Veemarktstraat/hoek Grote Markt.
7 Eiso Bergsma (Leeuwarden 1786-Nijmegen 1837), beroepsmilitair, ingenieur en officier bij de artillerie en genie, 1810 luitenant bij het Keizerlijk corps der Genie, vocht in 1812-1813 mee bij Napoleons veldtocht in Duitsland. Na de verovering van Dantzig door de Russen (1813) keerde hij terug naar huis. Als kapitein-inge­nieur betrokken bij de bouw van het fort te Dinant, waarvoor hij in 1823 de Militaire Willemsorde 4e klasse kreeg. Werkte daarna aan de inrichting van de Militaire Academie in Breda. Nam deel aan de Tiendaagse Veltocht en verbleef 1830-1834 in de vesting Maastricht, waarna hij werd overgeplaatst naar Nijmegen. Hij was op 17 mei 1815 in Leeuwarden gehuwd met Anna Louisa Kratsch.

zondag 26 juli 2015

26 juli, van Gorkum naar Raamsdonk

26 Juli. Des morgens te 5 uren marcheerden wij van hier naar Raamsdonk, een vrij goed dorp. De weg derwaards is niet onaangenaam en meest kleij. Wij wierden vervolgens over de Maas gezet en kwamen spoedig het dorp binnen marcheren. Tinco en ik logeerden bij een rijke boer, Gerrit Jacobus Knaap geheten.1 Wij wierden gelogeerd in de beste kamer van het huis.



Cornelis van Cuylenburgh, Gezicht over het moolepad op de kerk van Raamsdonk, tekening, 1792. Rijksmuseum, Amsterdam.

’s Namiddags bezogten wij de stad Geertruidenberg, een klein half uur van hier gelegen, alwaar wij juist de kermis treffen, dog dezelve is niet zeer brillant. Wij hadden gelegenheid om eenige zeer mooije meisjes te zien, die netjes uitgedoscht, de vermaken der kermis gingen genieten. De markt is hier zeer fraaij en ruim. Ook  hier bragten wij het grootst gedeelte van den avond door in een koffij­huis. Ik deed hier negotie in eene witte linnensch pantalon, die mij nog ontbrak en mij thans zeer te stade kwam, door dien wij met de hitte meest in dezelve marcheerden. 's Avonds zag ik het battail­lon Belgische Landmilitie, dat hier werd georganiseerd, hunne exercitie verrigten, welke mij zeer wel voldeden. De Generaal Zuilen van Nieveld2 was commandant van deze plaats. Na de stad zelve nog een te hebben doorgewandelt, die vrij zindelijk en van enige goede straten en wandelingen is voorzien, begaven wij ons weder naar ons dorp.
Het dorp Raamsdonk heeft weinig bijzonders en bestaat uit eene lange reeks van huizen en boeren­plaatsen, waaronder eenige zeer voorname, inzonderheid waar wij logeerden. Men drijf hier veel negotie in hooij en in bieze matten.



1 Gerrit Jacobus Knaap (27-7-1780 Raamsdonk-25-10-1821). Hij was in 1807 getrouwd met Geertruy Holster. Ze hadden twee kinderen, Jacoba Joanna (geboren 1808) en Maria Adriana (geboren 1810).
2 Philip Julius graaf van Zuylen van Nijevelt (Rotterdam 1743- Utrecht 1826) was een Nederlandse generaal. Hij werd door koning Lodewijk Napoleon in 1806 benoemd tot maarschalk van Holland (in 1810 door Napoleon zelf weer ongedaan gemaakt) en in 1808 tot comte de l’Empire en diende tijdens het bewind van Napoleon als Frans senator. Na de instelling van het Koninkrijk behield hij zijn rang van luitenant-generaal.
Mogelijk verwijst Bavius hier naar Philips zoon Pieter Hendrik baron van Zuylen van Nije­velt (Kampen, 1782 – Utrecht, 1825). Tijdens de napoleontische tijd diende hij aan zowel Franse als geallieerde kant. Voor zijn verdiensten aan geallieerde zijde tijdens de Slag bij Waterloo in 1815 kreeg hij de Militaire Willemsorde en werd bevorderd tot de rang van generaal.

zaterdag 25 juli 2015

25 juli, van Lexmond naar Gorkum

25. Des morgens te 6 uuren marscheerden wij van hier naar Gorcum, ontmoeten onder weg eene kar met 3 geblesseerde Hollandsche militairen die van de armee kwamen en rijkelijk van reisgeld door ons wierden voorzien. De weg is hier zeer aangenaam en vrolijk. Wij passeerden het gehugt of dorp Arkel en vonden alles in de environs van Gorcum jammerlijk door den vijand verwoest. De schoonste buitenplaatsen welke hier kort te voren gestaan hadden, waren grotendeels door het vuur verteerd, men zag alleen nog de tuinen die thans verkogt en tot gardenierslanden waren aangelegd. De dijk tot aan Gorcum is zeer hoog en zeer fraaij en men heeft meestal de schoonste gezigten in den  omtrek.

Te 11 uren des voormiddags kwamen wij deze stad binnen. Ik kreeg met mijn broeder een billet bij eene mijnheer Blom1, zeer vriendelijke menschen, alwaar wij als prinsjes gelogeerd waren en op eene van de beste kamers sliepen. Deze heer is een voornaam theekoper en scheen zeer goede zaken te doen. Mijn  broeder was eerst bij eene oude generaels weduwe gelogeerd, dog wierd er niet zeer vriendelijk ontvangen, weshalve de heer Blom de vriendelijkheid had, hem zijn huis tot logement te offreren, het geen ons beiden zeer aangenaam was. Onze gastheer introduceerde ons in de Grote Sociëteit2 op de Markt, een schoon en modern gebouw van zeer spatieuse vertrekken voor­zien. Hier rencontreerde ik de heren Scharp3 thans rechter ter instantie bij het Tribunal te dezer plaatse, en de capitein Ingenieur Blauw4, welken ik eerst niet herkende.

Des namiddags deden wij een toertje naar het kasteel van Loevestein een uur van hier gelegen, en huurden met ons 5 een zogenaamde hengst (zijnde een klein vaartuig), zeilden naar gemeld fort, alwaar wij alles wat onze nieuwsgierigheid konde voldoen met de meeste accuratesse beschouwden,  doch zeer weinig leverde dit gebouw, het welk eertijds tot eene staatsgevangenis heeft gediend, aan onze nieuwschierigheid op. Alleen de herinnering aan verledene tijden vergulde mijn hart met aandoening over de ongelukkigen welke hier wegens hunne deugd en braafheid, als slagtoffers van hunne politieke gevoelens, hadden  moeten zuchten over het gemis hunner vrijheid.
Het gansche gebouw, dat zeer vast en van gelijke dikke muren is voorzien, bestaat meest in leedige vertrekken met witte muren. Men vindt er niets dat ons aan de gedenkwaardige gebeurtenissen van die tijden herinnert, alleen wijst u eene vrouw alles aan en geeft een verhaal wien daar al als staatsgevangen hebben gezeten. De kamer van Hugo de Groot was voor mij merkwaardig: het venstertje waardoor deszelfs brave en moedige egtgenote Maria van Reigersbergen het schip, waarin de koffer welke haare deugdzamen gemaal besloot, wierd overgevoerd, naaoogde, was nog aan­we­zig5. Langen tijd stond ik voor dit venstertje te turen en verbeelde mij de angst, welke die heldhaf­ti­ge vrouw moet hebben ondervonden over het wel of kwalijk gelukken van haren onderneming.



Anno 1621. Hugo de Groot ontsnapt in een boekenkist uit slot Loevestein door Johannes Hinderikus Egenberger, 1897. Amsterdam Museum.

Na dit ruime gebouw geheel te hebben doorlopen, trap op trap af, gingen wij de werken zelve bezig­tigen, die zeer wel onderhouden, en zeer sterk zijn. Van hier zeilden wij naar de stad Woudrichem of Woerkum genaamd, die zeer oud is en weinig fraaijs oplevert. Beklommen den ouden toren, die zeer bouwvallig is dog van welkers plat men een schoon gezigt over den omtrek heeft.
Na hier een lekker kopje Thee gedronken en de stad of fortresse nog eens even doorgelopen te hebben, gingen wij weder naar Gorcum en bezagen deze stad ook grotendeels, dewijl ik hiertoe nog geen tijd had gevonden.
Gorcum is zonder juist fraaij te zijn, evenwel eene goede en volkrijke stad en zeer aangenaam aan de rivier de Lek gelegen. Deze stad heeft ijslijk geleden door het bombardement, nu kort geleden aan dezer stad overgekomen6. De straten zijn juist niet zeer ruim, vele huizen leverden nog de sporen op van de jongsledene verwoesting. Men vindt er enige fraaije huizen.



1 Waarschijnlijk Nicolaas Wilhelmus Blom (Gorinchem 1760-Gorinchem 1818), schepen van Gorinchem en 1817-1818 burgemeester van die stad. Hij stamde uit een vorname Gorkumer familie, maar ik heb niet kunnen achterhalen of hij in de theehandel actief was. Hij was in 1790 getrouwd met Cornelia Maria Lieshout. Hun oudste zoon Abraham, tweede luitenant, was in 1812 omgekomen in het Poolse Stettin.
2 De Sociëteit in Gorinchem, opgericht in 1770. In 1792 werd op de plaats van twee oudere huizen dit pand (nu Grote Markt 12) op de hoek Grote Markt/Molenstraat opgericht als verenigings­gebouw. Op 30 juni 1814 bezocht tsaar Alexander I Gorcum, toen hij na zijn overwinning op Napoleon op terugreis was vanuit Londen. Hij logeerde in een naastgelegen huis.
3 Johannes Christianus Scharp (Axel 1781-Gorinchem 1820), studeerde rechten in Groningen (promotie 1804); 1804 admissie advocaat Hof van Holland, rechter van Instructie in Gorichem (tot overlijden). Mogelijk kende Van Hylckama hem uit die periode.
4 Mogelijk Jan Gerhard Blaauw (ca. 1778-Vlissingen 1838), kapitein-ingenieur aldaar, huwde 1810 Amsterdam Ant(h)onia Hendrika Elsbroek. Hij was de zoon van een Groninger predikant en aangezien hij een leeftijdgenoot van Bavius is, kenden ze elkaar mogelijk uit het Groningse.
5 Als aanhanger van de vredespartij werd Hugo de Groot, sinds 1607 advocaat-fiscaal van de Hoge Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland, door prins Maurits van Oranje-Nassau uitgeschakeld. Nadat hij in 1618 tot levenslange gevangenisstraf was veroordeeld, werd hij in juni 1619 overgebracht naar Slot Loevestein. Omdat hij mocht blijven studeren en boeken ontvangen, kwam zijn vrouw Maria van Reigersberch op het idee om hem in de boekenkist te laten ontsnappen. Tijdens de jaarmarkt in Gorinchem, op 22 maart 1631, ontsnapte Hugo in de boekenkist, begeleid door zijn dienstmeid. Hij vluchtte via Antwerpen naar Parijs.
6 Na de nederlaag van Napoleon in oktober 1813 in de Volkerenslag bij Leipzig was Frankrijk aan de verlie­zende hand.De Franse legers in Holland bereidden zich voor om terug te trekken. Gorinchem, 'de sleutel van Holland', lag op een strategisch punt. Op 18 november 1813 verklaarde generaal Antoine-Guillaume Ram­pon de stad in staat van beleg. Via de stad trokken vervolgens talloze in Nederland gelegerde Franse leger­onderdelen naar het zuiden. De Geallieerden rukten echter op. Gorinchem werd omsingeld en de Geallieerden begonnen op 22 januari de stad te bombarderen. Op 5 februari 1814 gaven de Fransen zich over en op 20 februari werd de stad aan de Geallieerden overgedragen.

vrijdag 24 juli 2015

24 juli, rustdag in Lexmond

24 Julij. Heden hielden wij hier rustdag en mijn broeder kwam des avonds van Utrecht weder bij onze compagnie. De inwoners van gezegde dorp behandelden ons vrij goed en niemand had eenige klag­ten van belang in te brengen, als alleen dat wij weder op stroo moesten slapen.


Nicolaas Wicart, Het dorp Lexmond met de ruïne van het slot, 1758-1815, tekening. 
Rijksmuseum, Amsterdam.

donderdag 23 juli 2015

23 juli, van Utrecht naar Lexmond

23.ste Des  morgens te 9 uuren verlieten wij Utrecht en zetteden den stap naar Lexmond, 4 à 5 uren van daar gelegen. Eenige heeren studenten, van de Utrechtsche vrijwilligers die nog geene destinatie hadden gekregen, begeleijden ons een eind wegs, tot aan Jutfaas. Onder deesen bevond zich ook de broeder van Juffrouw de Wijs1.
Te Jutfaas hielden wij halte. Dit plaatsje is beroemd wegens de bataille of gevegt het welk hier is voor­gevallen tegen de Pruisen, en waar de dappere Visser, Utrechts held, het leven roemrijk ver­loor aan het hoofd van de dappere Utrechtsche burgerschaar2.


Jonas Zeuner, Vuurgevecht aan de Vaartse Rijn bij Jutphaas op 9 mei 1787, 's avonds om tien uur, detail. Rechts de Utrechtse patriotten, links de troepen van de stadhouder. Rechts staan de Utrechtse patriottische troepen en vuren staand en met kanonnen op de Amersfoortse Prinsgezinde troepen links. Aan beide zijden liggen doden en gewonden op de grond. Glas, beschilderd in goud, zilver en zwart, 1787-1788. Rijksmuseum, Amsterdam.

De weg is vervolgens niet onaange­naam. Wij passeren Vreeswijk aan den vaart, een mooi dorp. Wierden hier over den rivier de Lek gezet, die hier zeer breed is, trokken door Vianen, een klein aardig stadje, alwaar wij vertoeven en in de Sociëteit enige verversching gebruiken.
En zo naderden wij het dorp Lexmond, aldus geheten naar de mond van de rivier de Lek, alwaar ik weder met Nauta wordt gebilletteerd bij een boer, een quartier van het dorp gelegen. Hier viel weinig belangrijks voor.
Dit plaatsje heeft in het najaar veel van het water te lijden, eene zware dijk is hier aangelegd en dient
tot bescherming voor de ingezetenen van die plaats. Dikwijls evenwel, hebben er zware dijkbreuken plaats gehad, waarvan wij nog overblijfselen konden zien.




1 Volgens het Album Studiosorum AcademiaeRheno-Traiectinae (Lijst van studenten aan de Academie van Utrecht) waren er in 1811 twee studenten ingeschre­ven met de achternaam (De) Wijs, namelijk Jacob Wijs (Amsterdam 1793-Den Haag 1828), predikant, die volgens het Biografisch portaal in 1811-1812 gestudeerd zou hebben, en Jean Esaie Christien de Wijs (Utrecht 1796-), eveneens student in de theologie. Mogelijk is de laatste de genoemde student. Hij had in elk geval drie zusters, Catharina Anthonia Johanna ( Utrecht 1798-Utrecht 1830), ongehuwd, Susanne Cornélie (geboren Utrecht 1790) en Alida Jacoba (Utrecht 1789-Alblas­serdam 1856). Qua leeftijd kan één van de oudste twee meisjes de vriendin van Bregtje Marchant zijn geweest.
2 In het laatste kwart van de 18de eeuw kregen de patriotten met name in Utrecht steeds meer macht. In een poging zijn macht te herstellen omsingelde stadhouder Willem V de stad. Hij besluit de strategisch gelegen Leksluis bij Vreeswijk te heroveren. Zijn leger bestaat echter uit onervaren en onbetrouwbare troepen. Op 9 mei 1787 komt het tussen Jutphaas en Vreeswijk tot een treffen tussen de troepen van de stadhouder en een klein patriots leger van 250 Utrechtenaren. Bij het eerste stadhouderlijke salvo vallen aan patriotse kant enkele slachtoffers, waaronder bevelhebber mr. Cornelis Govert Visscher en kanonnier Robertus van der Vlerk. De patriotten schieten terug, waarop de troepen van de stadhouder vluchten. De Utrechtse patriotten maken honderden wapens en de krijgskas met 30.000 gulden buit. Een week later krijgen de gesneuvelde patriotten een heldenbegrafenis in Utrecht. Hun sjerp en andere persoonlijke bezittingen worden bewaard in het Centraal Museum te Utrecht.

woensdag 22 juli 2015

22 juli, van Amersfoort naar Utrecht

22 Julij. Wij vertrokken des morgens te 6 uuren van hier naar Utrecht, eene vrij grote marsch. De weg is aangenaam en loopt lijnregt over den berg tot aan het buitengoed van den heer De Smet, die waar­lijk zo ver hij zichtbaar was, zeer fraaij voorkwam1. Van desen berg heeft men een schoon gezigt op de stad Amersfoort en omliggende dorpen en steeden. Men heeft hier aan weerskanten meest barre heide en niet eerder als bij de genoemde buitenplaats wort de weg meer boschagtig.



Huis Vollenhoven bij De Bilt, tussen 1800 en 1810 aangelegd door Pieter de Smet.
Gravure door P.J. Lutgers, 1869.

Eindelijk naderden wij het Huis ter Heide, eene aangename aan den weg gelegen herberg waar wij een moment vertoefden. Wij passeerden vervolgens De Bild, een aangenaam dorp 3 quartier van Utrecht gelegen. Alles is hier straatweg en wordt, hoe meer men Utrecht nadert, te aangenamer door de pragtige buitenplaatsen welke aan wederzijden van den weg gelegen zijn.
Bij Utrecht ontmoeten wij eenige van de Utrechtsche Vrijwilligers, die ons kwamen recipieren2. Hier troffen wij juist de kermis3. Kregen vrij goede billetten. Ik maakte evenwel geen gebruik van mijn logement, hetgeen achter den Dom was bij eene Rensbergen, maar ging met Tinco bij mijnheer en mevrouw Marchant4 logeren. die ons reeds te Sondel instantelijk verzogt hadden. Hier hadden wij het uitmuntend goed. Die vriendelijke menschen deeden ons alle mogelijke genoegens. De Jonge Juffrouw Brechtje Marchant5, de oudste dogter, en hare vriendin, eene Juffrouw De Wijs, twee hele lieve vrolijke meisjes, maken ons het verblijf aldoor zeer aangenaam, hoewel hetzelve tot mijn leed­wezen van korten duur was en wij weder des anderen daags morgens te 6 uren moeten marche­ren. Evenwel besteede ik dezen korten tijd zeer goed. Naa de kermis langs geslenterd te hebben, ging ik in de Sociëteit een borrel drinken. Na den eeten nog eens rond gewandelt met Juffrouw Brechtje en al het merkwaardige in de kermis beschouwd, voorts thee gedronken hebbende gingen wij in gezelschap van M. en Mevr. en de Jonge Juffrouwen naar De Bak (dus geheten) alwaar het dien avond fauxhal6 was en vuurwerken wierden afgestoken. Mijn nigtje Tiete de Carpentier7 was hier ook gelogeerd, en mede van de partij. Hier amuseerden wij ons een groot gedeelte van den nagt zeer goed, gingen voorts te groot 3 uuren naar huis, hadden plan om naar bed te gaan, doch het ver­lan­gen naar een lekker kopje thee kreeg de overhand en onder het consumeren derselve was de dag reeds zo verre aangebroken, dat het bijkans niet de moeyte weerd was, om te gaan slapen. Evenwel op sterke aanraden van onze gastvrouw ging ik nog een uurtje à twee (want het was nu half 7 uuren) in mijn kleren liggen slapen, wijl wij te 9 uren zouden afmarcheren.
Na van deese vriendelijke menschen afscheid genomen te hebben, marcheerde ik af. Tinco kreeg permissie van den capitein om nog een dag te mogen blijven en ons te Lexmond weder in te halen.




Het is niet helemaal duidelijk welk huis Van Hylckama hier beschrijft. Huis Beerschoten, gelegen aan de rechterkant van de Utrechtseweg tussen Zeist en De Bilt, werd in 1765 door de koopman en banier Theodoor baron de Smeth (Amsterdam 1710-Amsterdam 1772) aangekocht. Pieter baron de Smeth van Alphen, zoon van Theo­door, kocht in 1800 landgoed Vollenhoven, gelegen aan de linkerzijde van de Utrechtseweg. Hij liet tussen 1800 en 1810 een compleet nieuw huis in Empirestijl optrekken, compleet met orangerie, koetshuis en ijskelder. Ook liet hij een park in Engelse landschapsstijl aanleggen door architect Hendrik van Lunteren. Tevens bezat Pieter de Smeth huis “Den Eyck” in De Bilt. In 1810 overleed hij op huize Vollenhove en werden beide huizen verkocht. Omdat huize Vollenhoven dichter aan de Utrechtse weg gelegen is, vermoed ik dat Van Hylckama dat huis bedoelt in zijn beschrijving.
recipiëren: ontvangen.
3 Utrecht kende diverse kermissen en jaarmarkten.
5 Sibrechta Carolina Marchant, geboren 1792 te Utrecht. Zij huwde in 1824 met Philippe Antoine van der Upwich, apotheker.
6 Naar analogie van de Vauxhall gardens in Londen werd de term Vauxhall in de 19de en 20ste eeuw gebruikt voor een feest, al dan niet in het kader van een kermis. Het kon om een muziekuitvoering in een feestelijk versierde zaal gaan, maar ook om een buitengebeuren, waarbij tevens vuurwerk werd afgestoken.
7 Titia Tjitske Anthonia Frederika de Carpentier (Sondel 1801-Sondel 1869), ongehuwd, dochter van Jan Hendrik de Carpentier en Aletheya Aurelia van Hylckama. Het meisje logeerde bij haar tante Martina, halfzus van haar vader Jan Hendrik.

dinsdag 21 juli 2015

21 juli, van Putten naar Amersfoort

21 Julij. Des morgens te 6 uren gingen wij weder op marsch naar Amersfoort. De Landstorm van Putten deed ons uitgeleide voorafgegaan door hunne sappeurs, of bijle­mannetjes1, en een pragtig vaandel waarop het wapen van het dorp geborduurd was, bestaande in een hert, op algemene kosten van dit Corps vervaardigd zijnde.




Het wapen van de gemeente Putten





Wij trokken dus weder met alle mogelijke pragt en statie uit, begeleid door bijkans alle de inwoon­ders die ons vriendelijk vaarwel wenschten, en inderdaad onze agting en toegenegenheid, door hun vriendelijk gedrag hadden gewonnen. De landstorm begeleide ons tot het aangenaame en gastvrije dorp Niekerk te half weg gelegen, alwaar de keurige schutterij van die plaats ons weder een eind weg buiten het dorp opwagt en ons met alle krijgseer binnen geleijd onder eene fraaije muziek. De brave Burgemeester2 deeser plaats had reeds gezorgd dat wij op de beste wijse zouden worden gerecipi­eerd en verzogt onzen capitein om de compagnie hier wat te laten uitrusten. Er wierden voorts aan elke twee aan twee ververschingsbilletten uitgegeven. Ik kreeg er eene  bij de heer Schouten, een zeer vriendelijk man, die ons op een zeer goed dejeuné van vleesch brood en wijn onthaalde, dog ik verkoos en lekker kopje thee, waarbij ik mij altoos best heb bevonden, en het geen ordinair meer verfrissend is, als wijn. De twee uren welke wij hier vertoefden waren spoedig verdwenen en wij moesten weder op marsch.
Niekerk is een zeer net en florissante plaats, meest bestaande van de tabaksteelt, die hier zeer menigvuldig gebouwd wordt, en eene grote welvaart aan de goede ingezetenen verschaft. Na onze gastheer voor alle zijne beleefdheden vriendelijk bedankt en vaarwel gezegd te hebben, gingen wij weder afmarcheren. Wij wierden wederom als voren uitgeleid tot aan het Stichtsche territoir. De heer Schouten vergezelde mij tot zo verre en nam hier afscheid, mij vriendelijk inviterende om op ons retour langs deze plaats hem weder te komen opzoeken, het geen ik beloofde.
De Commandant der Schutterij onthaalde hier bij een herberg waar wij halte hielden ieder man van onze compagnie op een smaaklijk glaasje Schiedammer nat, het geen na eene marsch van een groot uur, in de sterke hitte, zeer aangenaam smaakte. Wij namen hier afscheid van de heren officieren van dit corps en marscheerden verder.
Om de stad Amersfoort te bereiken ik heb nog vergeten te melden dat, bij onse uitmarsch te Niekerk de heer Burgemeester, wiens naam ik vergeten ben, aan onze Eerste Luitenant Hanegraaf, die thans bij absentie van den capitein, het commando had, eene zeer kostelijken aanspraak deed (ik stond er te ver af om het alles te kunnen verstaan) welke door gemelde Lieutenant  zeer gepast en tot aller genoegen wierd beantwoord.
Thans zagen wij reeds de torens van Amersfoort in de verte schemeren, eene stad waarvan wij juist de gunstigste berigten alhier te Niekerk niet hadden ingewonnen en waartegen wij dus min of meer waren vooringenomen,  en men zal weldra zien dat wij in onze verwagting niet wierden bedrogen. Wij arriveerden hier zo ongeveer te half 12 uren en wierden met ons 18 manschappen sterk in één logement op de Beestemarkt op kosten van de stad ingekwartierd.


Mogelijk loogeerden de Jagers hier, Achter de Kamp 2, het vroegere adres Beestenmarkt 10, Amersfoort, de vroegere stadsherberg, nu Rijksmonument nr. 7798.  
Foto door Akoopal, Wiki loves Monuments, CC-BY-SA.


Dit begin was niet aardig en voldeed ons nog minder toen wij het logement zelve in oogen schouw hadden genomen, dat er vrij beroerd en niet zeer aanzienelijk uitzag. De heer kastelein alias Baa­bok3 scheen ook niet zeer ingenomen met zijne logeergasten en was zo brutaal dat het weinig scheel­de of wij hadden zamen handgemeen geworden. Deese questie wierd echter weder bijgelegd. Op onse vraag of hij niet ruim door de stad wierd betaald voor de moeijte en kosten van ons loge­ment, antwoorde de man kortweg: “Een schone beloning, God betert! Voor ieder man 15 stuivers, en dan nog zo veel gedonder aan de oren te moeten verdragen.”
Dit zeggen deed onze toorn enigzins bedaren. En in de grond gaf ik de man gelijk: dit was geene beloning. Wij voorspelden ons dus niet veel goeds van het diné en hadden evenwel een vrij goede trek om het bouwvallige lighaam eenigzinds te versterken en op den beenen te houden. Eindelijk, de lang gewenschte maaltijd wierd opgedischt en ziet: eene opgehoopte schotel of liever panne met groot bonen, vergezeld van 2 schotels vrij goed kalf- en rundvlees kwamen onzer disch versieren, voorafgegaan door eene ellendige rijstensoep met groentens, die niet lekker was. Voor ’t overige was een glas bier onze wijn. Een ieder evenwel sloeg zijne portie van 15 stuivers behoorlijk binnen zo goed en zo kwaad het dan mogt zijn. Spoedig helderden de oogen van onzen kastelein op en vrien­­delijker plooijen aan te neemen, toen wij in plaats van bier eenige vlessen beste rode wijn eisch­ten om gezamentlijk in partijen van 2 à 3 op de gezondheid van den Burgemeester4 te leedigen, die ons zulke schone logementen bezorgd had. Deeze heer kreeg behoorlijk zijne portie, en wierd  bij ieder glaasje gedagt en met vernieuwde heilwenschen bedronken.
Van dit ogenblik behandelde de man van het huis ons met meer distantie en scheen min of meer in twijfel te geraken, of wij wel gemeene zoldaten waaren, waarvoor hij ons in den beginne had aan­gezien. Dog wij verkozen niet langer onder dit gastvrije dak te verblijven en betaalden den man zijne 15 stuivers en den genoten wijn en wenschten hem alles goeds. Begaven ons voorts naar den vriendelijken heer Burgemeester, met oogenmerk om Zijn Edel groot agtbare de billetten alle weder ter hand te stellen, evenwel niet, dan na hem vooraf behoorlijk in decente termen eens de oren gewasschen te hebben over zijne mal honette5 handelwijze omtrent ons. Aan mij, waarde lezer, wierd de commissie opgedragen om dit met de behoorlijke decentie en in de behoorlijke termen en ter zake dienende te verrigten. Wij vonden evenwel den heer Maire niet bij de hand. Zijn Edele was onpasselijke of verkoos denkelijk liever niet te verschijnen maar hadden de eer desselfs beide zoons6 te mogen ontmoeten, die dus in eene drie dubbelde maat, de portie ontvingen die papa was toege­dagt, met vriendelijke sollicitatie daarvan aan zijn edele behoorlijk rapport te doen. Deze  beide heren haalden de schouders op en zeiden ons dat papa hiervan niets had geweten en gooide de schuld op de Commissie van inquartiering.
Ik stelde hun Edele vervolgens de 18 billetten ter hand en berigtte hun dat alles in het logement was betaald en wij geene de minste verpligting aan de stad Amersfoort, nog aan den heer Maire wenschen te hebben, daar wij niet als fatsoenlijke menschen maar als het gemeenste rappaille waren behandelt. En hiermede gingen wij vrij bruusk, dit huis verlaten, haalden onze wapens en randsels uit deze kroeg en voorzagen ons ieder met wien hij verkoos van betere logementen.
Ik ging met de heren Poppes7, Van der Aa8, De Graad9 en Borger10 in een logement, alwaar de diligence naar Utrecht afrijdt. Hier hadden wij het zeer goed, aten en dronken lekkertjes en wierden tot scha­de­vergoeding voor al het geledene door een lief bekje11 van een meid bediend, die enigzins onze ziedende gramschap en toorn op de Amersfoordsche natie, die geheel niet van de vriendelijkste is, tot bedaren bragt. Welk een onderscheid bij de ontvangst welke men ons te Niekerk had aangedaan! Op alle de plaatsen waar wij vervolgens passeerden, wierd ook de lof van den meergemelden Amers­foordschen bullebak uitgebazuind.
Onder de merkwaardigheden te Amersfoort verdient de buitenplaats, genaamd het huis te Ram­broek12, thans in een buitensociëteit herschapen, de eerste plaats. Deszelfs aanleg is zeer fraaij, onge­lukkig waarlijk dat deszelfs vorige bezitter door den loop der tijden in décadence geraakt, den pracht en rijkdom welke hier allerwegen scheen ten toon gespreid, en waarvan men nog de débris13 konde zien, niet langer heeft kunnen souteneren. Het schoonste eikenhout midst alle opgaande en van de zwaarste bomen wierden omver gehakt. Hier sleten wij eenen aangenamen avond, in een niet onaangenaam gezelschap van Amersfoordsche dames met hunne geleiders. Van hier gingen wij nog eens naar de Sociëteit (die weinig bijzonders heeft) en voorts uitslapen van de fatigues14 van dezen dag.



1 Een sappeur of "bijleman" was vroeger een militair die constructiewerken in directe steun voor het leger uitvoerde. Het woord is afkomstig van ‘sappe’, een loopgraaf die bij de belegering van een vesting werd gegraven en die bescherming moest bieden tegen vijandelijk vuur. Tegenwoordig kennen we de bieleman (bijlman) als iemand die voor op loopt in optochten van schuttersgildes. In het verleden was de functie van de Bielemannen om met hun bijlen eventuele hindernissen uit de weg te ruimen.  De traditie wordt in ere gehouden door ze te laten meelopen in optochten tijdens feestweken en kermissen in het zuiden en oosten van Nederland.
2 mr. Engelbert George Ardesch (Harderwijk, 1769-Nijkerk, 1849) was 1811-1849 burgemeester van Nijkerk. Hij was één van de homines novi die in 1795 aan de macht kwamen (in 1795 was hij lid van de Staten van het Kwartier van Elburg), 1815-1847 lid Provinciale Staten van Gelderland.
Een Babok is een domoor, lompert, (ruw) onbeschoft mens.
4 Mogelijk mr. Otto Scheltus, heer van Leusden (Amersfoort 1764-Amersfoort 1837). Hij was vanaf 1812 één van de drie burgemeesters van Amersfoort, totdat in 1823 het driemanschap werd afgeschafd, waarop hij als burgemeester aanbleef. In de lijst van burgemeesters van Amersfoort op Wikipedia wordt hij echter als eerste burgemeester genoemd, in functie van 1816 tot 1837. Zijn vader Isaac Scheltus (1739-1800), die eveneens burgemeester van Amersfoort was geweest, had twee panden aan de Kortegracht (thans nr. 9 en 11) gekocht, waar zijn zoon Otto mogelijk ook woonde.
malhonnêtte: onredelijk, oneerlijk.
6 Otto Scheltus had in totaal drie zoons, namelijk Isaac (1791-1855), Carel (1793-1869) en Johannes Marinus (1796-1819).
7 Bauke Poppes, geboren Lemmer 1793, is vierde sergeant bij de Vrijwillige Jagers. Hij was in 1813 aangewezen als garde d'honneur 3e regt. gardes d'honneur maar vervangen door Johannes Meiners. Zijn tweelingbroer Anne Poppes staat als jager op de deelnemerslijst van het Corps Vrijwillige jagers. Hun ouders zijn rijke kooplieden in Lemmer, hun oom van moederszijde koopman en maire van Heeg.
8 Christianus van der Aa (zie blog 13 juli) is de zwager van Bauke en Anne Poppes, hij is op 22 juni met hun zuster Eelkje getrouwd.
9 Ane Jans de Graad (Lemmer 1794-Lemmer 1839), klerk, zoon van een grofsmid aldaar.
10 Jelle Annes Borger (Joure 1793-Joure 1841), zoon van een koopman/jeneverstoker; later ambtenaar in Batavia, keerde na zijn pensionering terug. Zijn broer was de beroemde Elias Annes Borger, vanaf 1813 hoogleraar in de theologie te Leiden.
11 gezichtje, snoetje.
12 Tegenwoordig bekend als Huis Randenbroek. De beroemde architect Jacob van Campen erfde huis en landerijen in 1626 en overleed er in 1657. Volgens de Statistieke beschrijving van Gelderland, uitgegeven door de Commissie van Landbouw in dat gewest (Arnhem 1826) 318, bevond zich in het park Rambroek een bijzondere boom, de zilverpijn (pinus pinea), die mogelijk in de tijd van Jacob van Campen geplant zou zijn: dezelve was, in 1811, op eene hoogte van 12 palm 6 duim boven den grond, uitgegroeid tot 39 palm 2 duim in den omtrek. Volgens amersfoortopdekaart.nl werd het park in 1814 in Engelse landschapsstijl heringericht. Op grond van de beschrijving van Van Hylckama moet de herinrichting echter na juli 1815 hebben plaatsgevonden.
13 débris: resten, brokstukken.
14 fatigues: vermoeienissen, uitputtingen.

maandag 20 juli 2015

20 juli, rustdag in Putten

20 Julij. Heden hielden wij hier rustdag. De voormiddag was er exercitie van 9 tot 11 uur op het kerkhof en des avonds te 5 uuren inspectie zo als op alle rustdagen de gewoonte was. Hier wierd de gewoonte ingevoerd, om zijn naam op de deur van het huis waar men gelogeerd was, met krijt te schrijven; een groot gemak voor de heeren corporaals om hunne onderhebbende manschappen te vinden, wanneer men ze nodig had. ‘s Avonds amuseerden wij ons zeer goed  in den ruijme lugt op ban­ken en stoelen gezeten en onder het faveur van een goed glas wijn of brandewijn, al na dat ieders beurs zulks permitteerde. De heer Otterloo, een goed musicus, vergastte ons op het een of ander aïrtje of er wierd een algemeen krijgslied aangeheven, waarin ieder deel kon nemen.


Dorpsgezicht te Putten door Abraham de Haan (II), 1731. Rijksmuseum, Amsterdam.

Ook wierd hier onder de gezamentlijke Jagers een soort van krijgsraad gehouden, over enige onzer kameraden welke zich op marsch in het een of ander hadden misgrepen, of de behoorlijke eerbied voor hunne onderofficieren niet hadden in agt genomen. Mijn broeder was tot President van genoem­de krijgsraad, met meerderheid van stemmen benoemd, en enige anderen tot assessoren. De straf voor de gedoemde liep evenwel met enige britsslagen1 af.


1 klappen op het achterwerk.