woensdag 5 augustus 2015

5 augustus, van Saint-Ghislain naar Élouges


5. Augustus. Wij marcheerden deze morgen te 6 uuren van hier naar Elouges, een dorp vier uren van daar gelegen. Wij hadden dus een kleine en niet onaangename marsch, meest langs bouwlanden. Het bergagtige van deeze landstreek leverde somtijds de schilderagtigste gezigten op, zodat ik meestal niet kon weerhouden om enige ogenblikken te blijven staan om al het schone daarvan op  te nemen. Wij kwamen ongeveer te 10 uren op gezegde dorp, alwaar wij zouden vernagten. Ik kreeg een billet alleen, bij een boer op het achterste eind van het dorp, bij hele schikkelijke, dog voor Franschen niet zeer beschaafden menschen en zij spraken zoo ijslijk Pastois dat ik er geen woord bijkans van konde verstaan. Het had dezer dagen zoo ijslijk geregend dat de straat die naar mijn quartier geleyde, en door welks midden een beek liep, door het meenigvuldige water dat van de bergen afliep bijkans geheel onderstond, zodat ik veel moeyte had om droogvoets thuis te komen. Daar bij was het wel een quartier gaans.

’s Namiddags ging ik een wandeling doen langs de kool­mij­nen die hier omstreeks zeer menigvuldig zijn1. Eene was er in de nabijheid van het dorp, dezelve zijn zeer diep. Ik had geen lust dezelve te gaan bezigtigen, dewijl deze nieuwschierigheid dikwels met grote ongelukken gepaard gaat.


Mijnwerker, uitgever Johannes W. Merkelbach en Co., 1880-1920. 
Collectie Rijksmuseum, Amsterdam (publiek domein).

Ik ontmoe­te eene van de mijngravers, die er zeer mager en slegt uitzag en wel naar een travant van den duivel geleek door zijne zwarte kleeding en zwart gezigt en handen. Ik vroeg hem wat hij daags konde ver­die­nen. ‘Een franc’, was het antwoord, en hiervoor moest de arme man den ganschen dag sloven en wrotten en harde arbeid verrrigten, en nog eene vrouw en 3 kinde[re]n onderhouden. Welk een onder­scheid tusschen het lot der menschen! Ik wierd met medelijden over deze arme bloed aangedaan, die echter met smaak zijn pijpje slegte tabak en zijn kannetje bier zeer vergenoegd zat te drinken. Vervolgens ging ik het dorp eens door- en omwandelen. Een opkomend zwaar onweder van donder en blixem belettede mij verder te gaan en een stortregen dreef mij naar den herberg alwaar ik mijne andere cameraden ontmoetede en waar wij ons zo goed mogelijk amuseerden. De environs alhier zijn zeer schoon, doch het dorpje heeft weinig bijzonders en is zeer morssig, zo als de meeste Fran­schen dorpen. Het bouwland is zeer goed en vrugtbaar. Den meeste klaagden over sleg­te quartieren; ik had het dus nog al goed getroffen. Mijn been dat langen tijd zeer pijnlijk en dik was geweest, begon thans te herstellen, hetgeen mij zeer verheugde, want goede gezonde benen zijn op marsch van veel waarde.



1 Bavius trekt door de Borinage, een streek bekend om zijn steenkoolmijnen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten