4. [Sept.] Heden namiddag
gingen Biersma, Boelens en ik naar het naburig dorpje, Et1 geheten, om
aldaar de kermis te bezigtigen, alwaar wij ons vrij goed amuseren. Onderweg
gingen wij bij een boer nabij dit dorp wonende, een pijp aansteeken en wierden
hier allervriendelijkst ontvangen en genodigt om met hun aan te zitten en een
glas bier te drinken. Hier vonden wij meer andere gasten die daar dien middags
zoude eten, meest uit famille bestaande. Wij wandelden vervolgens met hun de
kermis
rond, waren aanschouwers van een bal champêtre en begaven ons tegen 5 uren weder naar ons dorp om
op het gewone appel tegenwoordig te zijn. Doch wierden door dien zelfden boer
genodigd des avonds weder te komen, hetgeen wij beloofden.
Na gehouden appel gingen wij weder in gezelschap van mijn broeder, Biersma, Van Schelle en Boelens om den avond in dat dorpje ons te amuseren en bleven daar enige tijd in de herberg om het dansen van de jonge boerinnetjes, die allerliefst naar de smaak als dametjes van fatzoen gekleed waren, te aanschouwen. Het bal wierd wegens de hitte van den dag naderhand in de open lugt in een boomgaard voortgezet. Wij namen mede deel aan dat vermaak. Het zelve wierd evenwel korten tijd daarna tot ons leedwezen gestoord door de aankomst van enige militairen welke in de ommestreken gecantonneerd3 lagen. Alle de meisjes die voor alles wat de militaire rok droeg, vrij schuw waren, namen op eens de vlugt en begaven zich naar huis, en alle vrolijkheid nam op eens een einde.
Boerenkermis, houtgravure door K. Braun en Fr. Schneider (München, 2e helft 19de eeuw).
Rijksmuseum, Amsterdam, Publiek domein.
Na gehouden appel gingen wij weder in gezelschap van mijn broeder, Biersma, Van Schelle en Boelens om den avond in dat dorpje ons te amuseren en bleven daar enige tijd in de herberg om het dansen van de jonge boerinnetjes, die allerliefst naar de smaak als dametjes van fatzoen gekleed waren, te aanschouwen. Het bal wierd wegens de hitte van den dag naderhand in de open lugt in een boomgaard voortgezet. Wij namen mede deel aan dat vermaak. Het zelve wierd evenwel korten tijd daarna tot ons leedwezen gestoord door de aankomst van enige militairen welke in de ommestreken gecantonneerd3 lagen. Alle de meisjes die voor alles wat de militaire rok droeg, vrij schuw waren, namen op eens de vlugt en begaven zich naar huis, en alle vrolijkheid nam op eens een einde.
In deesen herberg ontmoeteden wij een officier van de Guarde de corps des konings uit Valanciennes,
die met rijkelijk op brandewijn regaleere, zodat wij allen en ook onze gastheer
redelijk de hoogte kregen. Na afscheid van desen officier genomen te hebben,
begaven wij ons naar het huis van onzen vriendelijken boer, even buiten het
dorp wonende, en juist in onze passage leggende. Dezen onthaalde ons thans
weder op alles wat zijne kelder en keuken opleverde, hetgeen juist niet zeer
brillant, evenwel gulhartig wierd aangeboden. Het spijt mij zijn naam niet te
hebben onthouden. Het was een snaaksche en grappige kerel, met wien wij ons
zeer hebben geamuseerd. Hij was een liefhebber van de musijk en scheen veel
te houden van Fransche cantates op te dreunen. Ook was hij wel bekend met onse
gereformeerde kerkelijke gezangen, waarvan hij er zelve een exemplaar voor den dag
haalde. Hij verzogt ons, daarvan enige te willen opdreunen, hetgeen dan ook
met luider stemme en tot onderlinge stichtinge geschiede. Hij zelve
accompagneerde dit gezang met een vrij matige clarinet. Na ons hier wel
geamuseerd en twee aardige lieve meisjes (zynde het eene de dogter van de
boer, en den andere een nigtje), vaarwel gezegd en eens lekker gezoend te
hebben, gingen wij ons te groot elf uren in de nagt naar ons quartier
begeven, met plan om onze visite des anderen daags te hervatten.
De kerk van Eth. Foto Martha Kist, licentie CC BY-SA 3.0.
4 September. Heden morgen te 6 uuren marcheerden wij
met de compagnie naar het dorp Famar[s], zo berugt wegens eene bataille welke in den jare 1793 op eene
vlakte nabij gemelde dorp gelegen, door de Oostenrijkers tegen de Franschen, is
geleverd en door de laatste gewonnen4. Op dese
vlakte was het, dat ons bataillon, hetwelk op onderscheidene dorpen was
gecantonneerd, zich des morgens verzamelde en waar de grote manoevres wierden
uitgevoerd. Hetzelve is twee goede uren van Jenlain gelegen. De
weg derwaards is niet onaangenaam, doch wegens de ongelijke weg die dan eens over hoogtens en dan weder in laagtens loop, zeer vermoeijend.
Wij passeerden het dorp Presieaux5, alwaar
wij een ogenblik halt hielden en ons wat ververschten. Het zelve is niet heel
groot. Te 8 uren arriveerden wij te Famars en zagen de andere compagnien
successivelijk arriveren.
Na hier circa 2 ½ uur geëxerceerd te hebben, keren wij te
groot elf uur weder langs den zelfden weg huiswaards en waren haast voor één
uur weder in onze quartieren. alle enigzints vermoeijd, wegens het dragen van
den randzel, die behoorlijk van al het nodige moeste voorzien zijn. Des avonds
te 5 uur hadden wij weder het gewoon appel dog wierden geëxcuseerd van de
exercitie na het appel. Gingen daarna een wandeling in de omstreken doen.
Het was heden dat ons door de capitein wierd verboden om in
de omstreken te jagen, dewijl de adjunct maire klagten bij den generael
Stedman6 had gedaan
wegens de moeyte en last welke door ons aan de boeren wierd veroorzaakt door
het requireren van jagdgeweren en honden, iets waaraan wij ons nimmer hadden
schuldig gemaakt doch hetgeen voornamelijk onder de officieren [ge]schiede. Wij krijgen evenwel hier omtrent behoorlijke
satisfactie en gingen volgens gewoonte jagen.
1 Eth, een dorp noordelijk
gelegen, bijna tegen de Belgische grens.
2 gecantonneerd: ingekwartierd bij burgers.
3 garde du corps: lijfwacht.2 gecantonneerd: ingekwartierd bij burgers.
4 De Slag bij Famars, 5 km. ten zuiden van
Valenciennes, werd op 23 mei 1793 uitgevochten tijdens de Vlaamse campagne,
onderdeel van de Eerste Coalitieoorlog. Een geallieerd Oostenrijks, Hannovers
en Engels leger onder bevel van prins Josias van Saxen-Coburg-Saalfeld versloeg
het Franse Armée du Nord, geleid door Francois Joseph Drouot de Lamarche.
5 Présau.
6 Luitenant-generaal John
Andrew Stedman (Zutphen 1778-Nijmegen 1833) leidde de Indische Brigade als onderdeel van het IIe legerkorps bij de Slag bij Waterloo. Onder zijn leiding lag de brigade van 30 juni tot 12 augustus voor Valenciennes, het zogenaamde Beleg van Valencijn (1815); https://nl.wikipedia.org/wiki/Indiaansche_Brigade; https://nl.wikipedia.org/wiki/Beleg_van_Valencijn_(1815).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten