6. [September] Woensdag. Heden gaan wij weder jagen, doch doen
wegens het regenagtig weder niets op. Wij eten hedenmiddag voort eerst Hollandsche
haring, die wij bij onse cantinière
hebben gekogt en die zeer goed is. Des middags was alles druk bezig met
poetsen van zijn geweer en het wassen van ons lederwerk en te 5 uur weder het
gewoon appel. Na het zelve doen Tinco, Stern en ik eene wandeling, en ontmoet
des avonds in ons nieuwe sociëteit mijn oude vriend de capitein Wagevier1, die op een
naburg dorp gecantonneerd ligt, namelijk
op het dorp Curgies, een uur van het onze gelegen.
Ik had hem in 9 jaren niet gezien. Wij verhandelden vele oude zaken en maken
afspraak om hem des anderen daags een tegenbezoek te geven.
Hedenavond na het appel ontvingen wij ieder ons eerste
tractement. Het mijne als corporaal bestond in 25 franks, hetgeen enigen (en ook mij) zeer wel te stade
kwam, dewijl wij veel op het Hollands geld moesten verliezen, te meer daar ik
mij niet in tijdt van Franschen munt had voorzien.
1 Carel Jacob Wagevier (Utrecht 1783 – Kampen 1826). Auteur van Aanteekeningen
gehouden gedurende mijnen marsch naar, gevangenschap in, en terugreize uit Rusland
in de jaren 1812,1813 en 1814. ([Te] Amsterdam, J[ohannes] van der
Hey, 1820).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten