maandag 13 juli 2015

13 juli, vertrek uit Leeuwarden naar Heerenveen

Des Morgens met het krieken van den dag te half 3 uren wekte ons reeds de tamboer, met het slaan van de reveille, spoedig was ik aangekleed, dronk staande weg met mijn broeder een kopje koffij hingen onze randsels om, namen het geweer op den schouder, en spoeden ons, na afscheid van onze vriendelijke hospes Buwalda, kastelein in het Hof van Holland1, genomen te hebben naar de plaats van het appel, dat is te zeggen voor onze capitein zijn woning in de Sint Jacobstraat, Hotel Rameaux2. Zeer weinig menschen waaren thans nog op den been, de zoete slaap hield een ieder nog in deszelfs zagte rozen ketenen geboeid gevangen. Na gehouden appel marcheerden wij links uit de flank tot voor het stadshuis, alwaar de brave Generaal Guerin3 commandant van de provincie Vriesland, (wiens veelvuldige blijken van vriendschap en toe­gene­genheid onze compagnie gedurende deszelfs verblijf in Leeuwarden zo dikwijls had ondervonden) nog voor het laatst eene inspectie over ons corps hield en na het formeren der kring van alle man­schappen een aandoenlijk en treffend afscheid nam en allen een hartelijk vaarwel zeide. Thans wemelde het op de straten van menschen, waaronder wij zeer veel bekenden en goede vrienden aantroffen, die thans ons vaarwel kwamen wenschen. Inderdaad, deze ogenblikken waren plechtig. Van hier gingen wij - na voor den Generaal gedefileerd te hebben - met sectiën  afmarcheren door de Sint Jacobstraat recht toe naar de poort. Het Bataillon Landmilitie No. 9 stond reeds gereed om ons tot ‘De Drie Roomers’4 te geleijden, en het schoone corps musicanten van de Leeuwarder Schut­terij deed ons met hunne muziek uitgeleide buiten de Wirdumer poort en convoijeerden ons mede tot bovengemelden plaats.


Logement de Drie Romers in later tijden (bron: Tresoar).

Verscheide officieren van dit corps als mede onderscheide vrienden verzelden ons een groot eind wegs, eindelijk de Pisane dijk genaderd zijnde, wierd de meenigte der ons volgende minder, en namen verscheide hier afscheid.
Onze weg wierd onder gestadig muziek en het afwisselend zingen van onderscheidene krijgsliedjes, grotelijks veraangenaamd en gekort onder deeze behoort wel melding te worden gemaakt, van het volgende, het geen een onzer heeren corporaals, met name Van der Aa,5 korte tijd voor ons vertrek op verzoek van enige leden der compagnie had gecomponeerd, en het geen ik hier omdat het wel
weerdig is aan de vergetelheid onttrokken te worden zal invlegten.
Zie hier hetzelve.

                                      Krijgslied voor de Jagers
                                      Wijs: Ein freies Leben führen wir

Wel hem die blij naar ’t slagveld gaat                    Ontaarden die uw pligten weet
waar eer en plicht hem wenken                              En t zwaard niet gespt op zijde
Die zonder aarzelen of beraad                                Die al wat heilig is vergeet, 
zijn dierste panden agterlaat                                   En eer en deugd met voeten treedt
om ’t land zijn arm te schenken (bis)                     Om U der rust te wijden

De liefde tot den dierbren grond                            Weg met U bastaards zonder eer
waar we allen zijn geboren                                     ontwijk het erf der braven
waar eens ons schommelend wiegje stond           Bezoedel Neerlands grond niet meer 
vereenigt ons in ’t schoonst verbond                     Kniel weder voor een vreeemden Heer
wie durft die roepstem smoren (bis)                      als omgekogte Slaaven 

Ja broeders! onzer is ras d’eer                               O broeders! Juichen wij verheugd
voor Vorst en Land te strijden,                               Dat wij als zij niet denken
En wie ooit schandlijk rugwaards keer:                  Dat wij de kragten onzer Jeugd
Verachting daal op hem ter neer,                            gedagtig aan der vadren deugd
En naamloos zij zijn lijden (bis)                               Aan Land en Koning schenken.

Dan neem, geen onzer schuwt den strijd             Wij echte teelt van Friso’s bloed
Die wij vrijwillig kozen                                            Wij voelen ’t wraakvuur zieden
Die ’t vaderland zijn krachten wijd                        wij straffen Vrankrijks overmoed
Voor Koning en geliefde strijd                               En eer sneeft heel deez’heldenstoet
Kan nooit lafhartig blozen.                                     Eer wij lafhartig vlieden.

Lafhartigheid, (verfoeilijk woord!)
Is bij ons niet te vinden
Bij hem die deugd en eer vermoordt
De roepstem van zijn plicht versmoordt
Vindt zij alleen haar vrinden.
                                                        

Dus welgemoed en vrolijk naderden wij ‘De Drie Roomers’, eenen herberg ongeveer twee uuren van Leeuwarden gelegen. Het schone weder bragt veel toe om ons den weg te veraangenamen, hoewel het ijslijk heet was. Hier wierd halt gehouden, de geweren gekoppeld en  en een ogenblik rust geno­ten. Elk voorzag zich van het nodige om den marsch met meer opgewektheid naar De Oude Schouw6 te doen, alwaar de Heer Gouverneur van de Provincie7 benevens den heren A. de Kempe­naar8, Descuris9 en meer andere uitmakende de commissie tot aanmoediging van de Vrijwil­li­ge wapening ons met een heerlijk dejeuné wagteden, waarop alle de ouders of naaste bloedvrienden der heren Jagers geinviteerd waaren.


De Oude Schouw in later tijden (Bron: Tresoar).

Na ons dus een half uur alhier te hebben opgehouden, wierd het appel geslagen en ieder rangeerde
zich weder in zijne geleederen. Vervolgens wierd de kring geformeerd en de heer majoor W. Heemstra10 zich met meer andere officieren binnen dezelve begeven hebbende, deed eerstgemelde eenen korte en op de omstandigheden passende aanspraak aan het corps Jaagers, die aller harten zo dit nodig was, nog meer tot heldenmoed moest aanvuren. Dezelver wierd met een 3 maal her­haald geroep van ‘Leve de Koning’ besloten, het geen door het gansche bataillon Landmilitie met het roepen van ‘Leve de brave Friesche Jagers’ wierd gevolgd.  Nu opende zich weder de kring en na ons in bataille gerangeerd te hebben, defileerde het gezegde bataillon, met pelotons, ons voorbij en hield vervolgens, de regter vleugel van onze compagnie voorbij gemarcheerd zijnde, aldaar halt en stelde zich weder in orde van bataille.
Nu was het onze beurt, hair dezelfde eer reciproque te bewijsen. Wij marcheerden thans in secties af om te defileren en passeerden vervolgens het bataillon onder het geroep van ‘Leve het brave bataillon Landmilitie’ en namen dus voortmarcherende afscheid van de heren officieren, welkers chef door onzen capitein uit naam van de compagnie zeer plechtig wierd bedankt voor de ons aange­dane eer. Het bataillon nam vervolgens weder den terugmarsch naar Leeuwarden aan.
Te Eernzum11 een dorp niet ver van De Oude Schouw gekomen zijnde, wierd weder halt gehouden. De schout van gezegde dorp had alles in gereedheid gebragt om ons corps behoorlijk te regaleren; dog wierd door den capitein voor deszelfs vriendelijkheid bedankt dewijl wij onzen tijd nodig hadden en op De Schouw gewagt werden. Wij marcheerden vervolgens weder af en kwamen ongeveer te half 10 uren onder eene gestadige muziek aan gemelde plaats.
Hier wierden wij met de meest mogelijken eer door den bovengemelden heren, aan welkers hoofd zich de gouverneur bevond, ontvangen en vonden eene tafel die van alles rijkelijk voorzien was, wat de appetijt kon opwekken, aangerigt.
Een smakelijk glas wijn deed de vrolijkheid onder de gezamentlijke gasten algemeen heerschen. Verscheidene toasten wierden door een der heren op de gezondheid van den Koning, Koningin, den dapperen Kroonprins van Orange, deszelfs doorluchtigen broeder en verder vorstelijk huis en het vaderland ingsteld. Vervolgens die op de gezondheid van onzen capitein, luitenant en Jagers van de compagnie en meer andere, te veel om te noemen. De Heer Descuries12 deed als spreker van de commissie eene zeer fraaije en wel gepaste aanspraak aan den Heeren Leeden der compagnie; welke door een derzelve, wierd beantwoord, spoedig was de tijd vervlogen, die aan gulle scherts en vrolijk­heid wierd gewijd en de twee uuren welke wij hier hadden doorgebragt waren als ogen­blik­ken voor­bij gevlogen. De tijd riep ons, om weder onzen marsch te vervolgen.
Na den heer Gouverneur en verdere heeren voor hunlieden vriendelijk onthaal bedankt, en hun vaarwel gezegd te hebben, vervolgde de compagnie wederom hunne weg naar Z Heerenveen. Het corps musicanten verliet ons hier en nam den terugreijs naar Leeuwarden aan.
Dewijl ik hier mijne ouders, broeder en zuster13 alle ogenblikken was verwagtende, en reeds van verre het schip, waarin zij zich bevonden, zag aankomen verzogten mijn broeder en ik den capitein om verlof van hier te mogen blijven, en de compagnie des avonds op Het Veen14 te rejoingueren, het geen ons wierd vergund.
Het duurde niet lang of ik had het geluk mijne geliefde ouders, mijn zwager De Carpentier, benevens mijnheer en mevrouw Marchant15 van Utrecht, welke bij ons gelogeerd waaren, te ontmoeten. Mijn zuster had te zeer tegen de reis opgezien, dewijl  zij zich sedert enige tijd niet wel bevond, en nam door eene brief een waarlijk treffend afscheid van ons. Zeer aangenaam was het ons nog een paar uurtjes in het gezelschap van mijne geliefde ouders te mogen doorbrengen. Hoezeer dit afscheid op nieuws aan weerskanten de aandoeningen wederom verlevendigde, en ik waarlijk mij zelven moest verbreken om die goede ouders niet alte zeer te vertederen. Eindelijk het uur van scheiden geko­men zijnde nam ik alle nutteloze aandoeningen voor te komen. Een zeer spoedig afscheid van mijne lieve moeder, mijn beste vader vergezelde ons tot buiten de deur.  Nog eens lag ik aan zijn hart, knelden den mij dierbaren hand in de mijne en nam afscheid. ‘God’, dagt ik, ‘mogelijk voor altoos’, want wat konde er niet in dien tijd gebeuren. Thans was ik waarlijk blijde weder in de ruime lugt te zijn en dat nu eindelijk het afscheid nemen een einde had genomen, vooral van zulke tedere betrekkingen. Ik kon in waarheid zeggen dat ik reeds verlangde buiten Vrieslands territoir te zijn.  Wij wandelden al zo zoetjes voort tot Akkrum alwaar wij een moment in de herberg stil hielden, en hier vonden wij de heren Witteveen16 en Stern, wiens broeders ook onder de compagnie dienden en die ook plan hadden naar het Heerenveen te wandelen, om zo door nog vaarwel te zeggen, na hier een kopje Thee gedronken te hebben gingen wij gezamentlijk den weg naar gemelde plaats aanne­men. Onder weg ontmoeteden wij Antoon Rinia17, mijn neef, welke zijn broeder derwaards gebrogt had, en thans weder terug reed. Digter bij het Heerenveen genaderd zijnde, ontmoeteden wij Tante Hylckama18 en Nigt Visser19 met de wagen. Na ook van deesen een hartelijk afscheid genomen te hebben, kwamen wij zo te half 8 uur op het Heerenveen en hoorden van onze cameraden dat de compagnie plechtig door de Landstorm met muziek was ingehaald. Ik begaf mij voords naar het huis van de heer Scheltinga20 alwaar de capitein gelogeerd was ten einde naar mijn randzel te vernemen, dewijl dezelve met de bagage wagen vooruitgereden was.
Eindelijk dezelve gevonden hebbende, ging ik mijn compliment bij bovengemelde Meneer en Mevrouw afleggen alwaar ik ook Mevr. Viersen21 van [Oude]Schoot vond, die zo vriendelijk was mijn broeder en mij dien nagt te logeeren te vragen. Na hier een kopje thee gedronken en de muziek die alhier voor het huis van den heer Scheltinga gemaakt wierd, enige tijd aangehoord te hebben, reden wij met de wagen naar [Oude]Schoot, en lieten al ons gereij in de herberg. Hier waren wij zeer goed gelogeerd. Mijnheer kwam ’s avonds zeer laat thuis, zo dat wij dezelve niet voor ’s anderdaags morgen ontmoeteden. Na dezen nagt gerust geslapen te hebben, namen wij weder afscheid van onze vriendelijke gastheer en gastvrouw, die ons allerbeleefdst ontvangen hadden en wierden met de wagen naar het Heerenveen gebragt.



1 J.J. Buwalda was in 1816 koffieschenker en biljardhouder in het 'Hof van Holland' in de St. Jacobstraat, letter G nr. 78, (het tegenwoordige huisnr. 9). Dit huis werd in 1819 verkocht en later samengevoegd met nr. 11, het bekende hotel 'De Feniks'. De Buwalda’s hadden in Hilversum een logement, eveneens genaamd ‘Hof van Holland’.
2 Waarschijnlijk wordt hier bedoeld het huis van Theodorus Rameau , het hoekpand van de Sint Jacobsstraat oz met het Gouverneursplein (H 65). Hij dreef daar tot zijn dood in oktober 1815 een kostschool. Vriendelijke mededeling van Henk Olij.
3 Willem Guerin, overleden Leeuwarden 11 aug. 1816, gehuwd met Wilhelmina Sophia baronesse van Eberstein.
Een romer is een drinkglaasje voor kleine sterke alcoholische versnaperingen. De Trije Romers (de Drie Romers) was de herberg die zijn naam gaf aan een gelijknamig buurtschap, een paar honderd meter buiten het dorp Reduzum. Het was in de achttiende en negentiende eeuw een zeer bekende plek in Friesland, gelegen aan de grote postweg van Leeuwarden naar Zwolle en het diende als ‘verversingsplaats’ (wisselplek) voor de paarden van de postkoets. In 1962 is de herberg De Greate Trije Romers afgebroken in verband met het toenemend autoverkeer en de nood­zake­lijke wegverbreding; http://www.reduzum.com/Reduzum/Historie5/Argyfgroep1/Nijs3/Romers-en-Romers.html 
5 Christianus Petrus Eliza Robidé van der Aa (Amsterdam 1791 – Oosterbeek 1851) was jurist en schrijver. In 1813 vestigde hij zich in Sneek, in 1814 werd hij secretaris en schout in Lemmer. Hij vormde samen met E.J. Potgieter de eerste redactie van het literaire tijdschrift De Gids.
6 Oude Schouw is een buurtschap tussen Akkrum en Irnsum, gelegen op de driesprong van de Nieuwe Wetering (kanaal richting Sneekermeer) en het riviertje de Boorne, dat van oudsher water van de hoge gronden in de buurt van Bakkeveen via Irnsum naar de Middelzee afvoerde. Dit is eeuwenlang een belangrijk punt geweest. Rond 1950 werd de driesprong een kruising toen het gedeelte van het Prinses Margriet­kanaal richting Grouw gereed kwam.
‘De Oude Schouw’ is een hotel-restaurant in dit buurtschap en is al sinds de 17e eeuw in gebruik. Lang was Oude Schouw een belangrijke ontmoetings- en pleisterplaats aan de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Heerenveen. Reizigers van en naarLeeuwarden werden eerst op dit punt per boot overgezet, later was er een lage brug. Met de aanleg van een hoge verkeersbrug in 1951 en de aanleg van Rijksweg 32 in 1963 werd Oude Schouw voortaan door het verkeer gepasseerd en nam het belang van de buurtschap en het hotel aanzienlijk af.
7 Idsert Aebinga van Humalda (Leeuwarden 1754- Leeuwarden 1834). Jurist, raadsheer Hof van Friesland (1780-1792). Als grietman van Hennaarderadeel (vanaf 1792) week hij vanwege orangistische gevoelens in 1795 naar Duitsland uit, om pas in 1806 terug te keren. Aebinga was vanaf 1814 Fryslâns eerste gouverneur in het Koninkrijk der Nederlanden. Hij bevorderde de Friese taal en cultuur. Moest op instiga­tie van het centrale gezag plaatsmaken voor een nieuwe gouverneur (1826).
8 Jhr.Mr. A.A. van Andringa de Kempenaer (Leeuwarden 1777- Den Haag 1825). Friese edelman, die met steun van zijn vader in 1802 drost werd (later baljuw geheten) in het zuidelijke deel van Friesland en die ook in de Franse tijd op provinciaal niveau bestuurlijk actief bleef. Kreeg in 1814 zitting in de Notabelenvergadering en was daarna korte tijd lid van Gedeputeerde Staten van Friesland (2 okt. 1814 tot 1 okt. 1815). Vanaf 1815 tien jaar Tweede Kamerlid.
9 Bedoeld wordt naar alle waarschijnlijkheid Carel Æmilius Els baron Collot d'Escury (Rotterdam 1779 – Leeuwarden  1828) , politicus,  maire/schout van Minnertsga (1811-1816), lid van de algemene raad, departement van Friesland (1812-1813), president van de kantonnale vergadering, kanton Leeuwarden (1813) en lid van de Vergadering van Notabelen (1814). Grietman van Barradeel (1816-1828). Hij werd verkozen tot lid van de Provinciale Staten (1814-1817, 1819-1828) en Gedeputeerde Staten (1814-1816) van Friesland, vervol­gens lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (1817-1819). Groot kunstminnaar, die een fraaie boeken-, prenten- en schilderijenverzameling bezat en die zich wijdde aan de Latijnse dichtkunst.
10 Willem Hendrik van Heemstra, geb. Oenkerk 18 okt. 1779, overl. Leeuwarden 30 dec. 1826. Orangistische Friese landedelman, militair en bestuurder, die vier jaar lid was van de Tweede Kamer. Was in 1799 vrijwilliger in het Engelse leger bij de inval in Noord-Holland en in 1814 als officier betrokken bij de strijd rond Coevorden en Delfzijl. Vervulde vanaf 1809 bestuursfuncties in Friesland, onder meer als Statenlid en als maire van Oudwoude en grietman van Kollumerland. Lid Tweede Kamer (1822-1826), regeringsgezind. Kreeg in 1814 de titel jonkheer, in 1826 die van baron. Van 1815 tot 1818 luitenant-kolonel. Lid van het vrijwilligerskorps tegen de Fransen in 1813 (door hem opgericht). 
11 bedoeld wordt Irnsum.
12 Collot d’Escury, zie boven.
13 Johannes Petrus van Hylckama, (Sloten 1749-Sondel 1816), zoon van Tinco Andringa van Hylckama en Aletheya Aurelia Meyers, wonende in Sloten, Leeuwarden en Sondel. Hij trouwde Dokkum 1776 met Titia Rinia van Nauta, (Deventer 1755-Sondel 1816), dochter van Bavius van Nauta en Tjitske Rinia.
Hun enige dochter was Aletheya Aurelia van Hylckama, (1777 Leeuwarden – Sondel 1824), wonende aldaar. Zij trouwde op 12 oktober 1800 in De Zijpe met Jan Hendrik de Carpentier, (Alkmaar 1773- Sondel 1838), zoon van Hendrik de Carpentier en Elisabeth Baert, belastingcontroleur, wonen­de in Sondel. Bavius’ jongere broer was Cornelis Franciscus Frisius Nauta van Hylckama, (Sondel 1791- Sondel 1865), luitenant, majoor, wonende in Makkinga  en Sondel.
14 bedoeld wordt Heerenveen.
15 Jan Diederik Marchant (Enkhuizen 1776-Haarlem 1830) en Martina Weveringh (Alkmaar 1767 - Amsterdam 1840), ouders van Adriaan Hendrik Marchant, die in 1834 met Bavius’ nicht Elisabeth Catha­rina de Carpentier zou trouwen. Martina Weveringh was tevens een oudere halfzuster van Bavius’ zwager Jan Hendrik de Carpentier.
16 Folkert Johannes Witteveen, zoon van mr. Jouwert Witteveen, secretaris van de Municipaliteit van Oostdongeradeel, vrederechter te Dokkum. Hij werd in 1813 ingedeeld bij het 3e regt. gardes d'honneur, commandant 3e detachement.
17 Anthony J. (Antoon) van Nauta, geboren 1791 in Leeuwarden. Zijn oudere broer Gerardus Assuerus Avenhorn van Nauta, geboren 1790 in Leeuwarden was korporaal in dit regiment.
18 Hansje Piers van Huitema (ovl. 1822 Sloten), weduwe van Epeus van Hylckama (1739-1798), enige broer van Bavius’ vader Tinco.
19 Alitheia Aurelia van Hylckama, docher van Epo van Hylckama en Hansje van Huitema (1764-1834), gehuwd met Ruurd Jacobs Visser (1762-1820).
20 Menno Coehoorn van Scheltinga (Heerenveen 1778-Heerenveen 1820). Hij was in 1815 vrederechter van het kanton Heerenveen (1812-1816) en lid Provinciale Staten van Friesland (1814-1820, voor de landelijke stand, grietenij Schoterland). In 1816 werd hij grietman van Schoterland, welke functie hij tot zijn dood uitoefende. Hij trouwde in 1801 in Langweer met Catharina Johanna van Eysinga, (1778-1850).
21 Martha Kinnema van Scheltinga (Harlingen 1774-Schoterland 1847), zuster van de bovengenoemde Menno Coehoorn van Scheltinga. Zij trouwde in 1800 in Huizum met Pompeus Onno van Vierssen (1765-1852), in 1812 algemene raad van het departement Friesland; in 1813 maire en in 1816 schout van De Knijpen en grietman van Weststellingwerf tot 1820, daarna grietman van Schoterland (1820-1833).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten