maandag 27 juli 2015

27 juli, van Raamsdonk naar Breda

27 Juli. des morgens te 5 uuren vertrokken wij weder van hier naar Breda en troffen vrij goed weder. De weg is hier niet zo aangenaam en meer langwijlig, dewijl men eenige uuren lang geen buitenplaatsen of dorpen passeert, slechts eene enkele uitgezondert, die vrij groot was.
Te Oosterhout (een fraaij dorp) komende,  hielden wij een groot uur halte en rookten op ons gemak een pijp Tabak en dronken een smaaklijk kop koffij. Zo als wij weder afmarcheeren zouden, begon het vrij hard te regenen en de lugt was zodanig betrokken dat het wel een regentje voor den gan­schen dag scheen te zullen worden. De capitein gaf dus order om de capotten1 aan te trekken, het geen heel veel moeijte inhield, dewijl alle de randsels weder van de bagagewagens moesten gepakt worden en er naderhand weder op. En dus gewapend tegen den regen marcheerden wij af naar Breda, alwaar wij door nat binnenkomen en dus beoogd wierden van eene inspectie, welke de aldaar commanderende Generaal met name Meijer2, een zeer knap officier, voorhad over ons corps te houden. Doch nu liep zulks af zonder dat er enige notitie van  ons genomen wierd. En ik was er niet rouwig om.

Nauta,welke ik thans tot mijn slaapcameraad gedurende den ganschen marsch had gekozen, om dat wij altoos goed harmonieerden, wierden thans wederom zeer goed gehuisvest, bij eene me­vrouw Ramring, in de Karnemelk straat, zij was de weduwe van eene mijnheer Ramring3, in leven Pre­si­dent van de Rechtbank van eersten aanleg aldaar. Wij hadden het geluk niet haarzelve te ont­moe­ten, dewijl zij bij eene van hare vriendinnen was gaan logeren, maar een fatsoenlijke Jonge Juffer was daar aan huis en nam de huishouding waar. Twee allerliefste meisjes, en een jongetje, maakten de familie van deze mevrouw uit. Wij wierden hier inkomende, met onze morssige kapotten aan, in den beginne niet zeer vriendelijk ontvangen en voor gemene soldaten aangezien, want de meid bragt ons dadelijk naar eenen bovenkamertje, alwaar zij  scheen te logeren. Ons eerste werk was, om ons van onze natten klederen te ontdoen en daarna ons over den grond, zo lang als wij gewas­sen waren, uit te strekken, en een klein uiltje te knappen, het geen mij merkelijk verfrischte. Ver­volgens wierden wij geroepen om beiden te dineren. De Juffrouw maakte ons vele excuses, dat zij ons niet vriendelijker hadde ontvangen en kwam er rond vooruit dat zij ons volstrekt niet voor fat­soenlijke menschen had aangezien, doch het billet van inquartiering naderhand be­schouwd heb­bende, ontdekt had, dat het een officiersbillet was, zo als wij in de meeste Hollandsche steden die wij reeds gepasseerd waren, altoos hadden ontvangen.
Nu was alles in orde, en wij wierden met alle mogelijke beleefdheid ontvangen en behandelt, eene aardige moeije meid, zijnde te gelijk  werk- en keukenmeid, bragt ook veel toe om mij het leven hier zeer aangenaam te maken.

Na den eten gingen wij eene wandeling door de stad doen, bezagen den kerk waarin de fraaije graftombe van Graaf Engelbert  van Nassauw en deszelfs gemalin, die zeer fraaij van eene door­schij­nende steen (denkelijk barn- of graniet steen) door den groten kunstenaar Michelangelo was be­werkt. Twee beelden onder anderen welke dese tomben onderschraagden, waren het meester­stuk van desen kunstenaar, twee andere waren door zijne discipels bewerkt4.


In de Prinsenkapel van de Grote Kerk in Breda bouwde Hendrik III van Nassau tussen 1531 en 1538 een grafkelder met daarboven een prachtig grafmonument voor zijn oom en tante, graaf Engelbrecht II van Nassau († 1504) en Cimburga van Baden, vervaardigd uit zwart marmer en albast.
foto door G.Lanting, Licentie CC BY 3.0 via Wikimedia Commons

De Franschen hadden met de revolutie heel veel schade aan deze beelden toegebragt en van desselfs meeste versierselen beroofd, van welke verwoesting  nog menigerleij spoor in deze kerk te vinden was. Ook vond men er nog een zeer oud schilderij, verbeeldende het bekende turfschip van Breda5, het geen weinig betekende. De doopvonde welke alhier in oude tijden in gebruik was, was nog aanwezig, en stond in een andere hoek van den kerk. De kerk zelve was zeer ruim doch weinig versierd.
Van daar wandelden wij naar het Falkenburg, een aangename wandeling. Het kasteel van Breda legt hier kort  bij, doch ik heb hetselve niet als van buiten gezien. Het is zeer oud, en van wijde gragten omgeven. Vervolgens bezagen wij zo veel dit aan ons wierd toegelaten de fraaije fortificatien, het Arsenaal dat een  zeer groot gebouw is, en verdere voorname straten van dezen oude beroemde stad. Naa de exercitie van den battaillon Landmilitie enige tijd te hebben bijgewoond, gingen wij naar de Grote Sociëteit6 alwaar ik mijn vriend Bergsma7 ontmoete, die reeds overal naar ons had gezogt. Hij was thans als capitein van de genie alhier in guarnisoen en verzogt ons des anderen daags morgens bij zich op een  borrel, het gene wij accepteerden, dewijl wij hier rustdag hielden.



1 Capot: regenmantel met jas, soldaten-overjas.
2 Jhr. Adriaan Frans Meijer (Axel, 1768-Amsterdam, 1845, diende in het Staatse leger, het Bataafse leger, onder het Koninkrijk Holland, in Franse dienst (1810-1814). Na de abdicatie van Napoleon trad Meijer in 1814 in Nederlandse dienst en waar hij tot Generaal-majoor werd benoemd. In 1815, ten tijde van de Slag bij Waterloo, was hij militair commandant van de vestingstad 
Breda. Hij werd in1818 aangesteld als provinciecommandant van Overijssel en in 1826 bevorderd tot luitenant Generaal en commandant van het 6de groot militair commando. In 1829 werd Meijer bevorderd tot commanderend generaal van het 2de groot militair commando.
3 mr. Samuel Anton Nicolaas van Petersom Ramring (1766-1811), raadsheer Hof van Justitie van Brabant (1795-1802),  raadsheer  Departementaal Gerechtshof van Brabant (1802-1811), overleed enigen maanden na zijn aantreden als president Rechtbank Gorinchem. tr. Breda 1798 Carolina Henriëtta Antonia van Naerssen, dr. van Frederik Revixit, ontvanger van Roosendaal. Zij hadden een dochter Elisabeth Petronella Anna (* 1799 Den Bosch) en Carolina Henrietta Antonia (* 1802 Den Bosch), en een zoon Samuel Antoine Nicolas (* 1810 Breda).
4 Over de ontwerper bestaan slechts vermoedens. Mogelijk was dit Tomaso Vincidor de Bologna, die mee­ge­werkt had aan de bouw van het renaissan­ce-kasteel te Breda, of Jan Gossaert de Mabuse. Van deze laatste zijn schetsen bekend die overeen­komst vertonen met sommige onderdelen van dit grafmonument. Een oude prent die er tegenover hangt (links van het grafmonument voor Engelbert I en familie) verkondigt dat Michelangelo Buonarotti himself het gecreëerd heeft. Frappant is wel diens invloed, zie http://www.cubra.nl/ceesvanraak/ceesvanraakfunerairegeschiedenisoranje.htm
5 Nadat in 1587 de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was uitgeroepen, begonnen de Spanjaarden met een offensief en veroverden de vestingstad Breda. Via een turfschip werden ca. 75 soldaten de stad binnengelootst die de bezetting overrompelde en de stad overnam. Op 4 maart 1590 kon prins Maurits de stad binnentrekken. Deze verovering was een belangrijke militaire en morele overwinning voor de jonge Republiek.
6 Waarschijnlijk gelegen aan de Veemarktstraat/hoek Grote Markt.
7 Eiso Bergsma (Leeuwarden 1786-Nijmegen 1837), beroepsmilitair, ingenieur en officier bij de artillerie en genie, 1810 luitenant bij het Keizerlijk corps der Genie, vocht in 1812-1813 mee bij Napoleons veldtocht in Duitsland. Na de verovering van Dantzig door de Russen (1813) keerde hij terug naar huis. Als kapitein-inge­nieur betrokken bij de bouw van het fort te Dinant, waarvoor hij in 1823 de Militaire Willemsorde 4e klasse kreeg. Werkte daarna aan de inrichting van de Militaire Academie in Breda. Nam deel aan de Tiendaagse Veltocht en verbleef 1830-1834 in de vesting Maastricht, waarna hij werd overgeplaatst naar Nijmegen. Hij was op 17 mei 1815 in Leeuwarden gehuwd met Anna Louisa Kratsch.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten